Herentals - Sint-Waldetrudiskerk
Een bouwwerf van eeuwen
Eerste kerk(-en)
Over het allereerste kerkje en alle andere voorlopers van de huidige kerk tast men in het duister. Noch van het uitzicht, noch van het grondplan van deze (pre-)romaanse bedehuizen is ook maar iets bekend bij gebrek aan archeologisch onderzoek, literaire bronnen of iconografisch materiaal. Enkel onrechtstreeks vernemen we het bestaan van de kerk. De cultuurgronden op de zuidelijke hoogte van Herentals vormen een dominiaal goed van het kapittel van Bergen. De tienden daarvan zijn in het midden van de 12de eeuw in eerste instantie bedoeld om de plaatselijke kerk te onderhouden. Dit bedehuis komt tegemoet aan de nederzetting, de zgn. ‘Bovenrij’, die zeker sinds 1193 beschikt over een volledig bestuursapparaat. De nieuwe kern van handelaars dichter bij de Nete, de zgn. ‘Nederrij’, verkrijgt echter geen eigen kerk. Daarom dat wanneer hertog Hendrik I van Brabant in 1209 de beide bestaande woonkernen samen tot ‘stad’ verheft, de kerk op de Bovenrij wordt vermeld als de ene parochiekerk voor heel deze nieuwe stadsgemeenschap en alle tienden geheel aan haar ten goede komen.
1ste bouwfase van de huidige kerk (14de eeuw)
In 1366 beslist de bisschop van Kamerijk, Pierre d’André, aan de parochiekerk een kapittel toe te voegen, waardoor de kerk de titel van ‘collegiale’ verkrijgt. Dit kapittel bestaat uit 7 kanunniken, waaronder een deken, een kapelmeester, een schatbewaarder en de pastoor van de parochie, een getal dat tot 10 kan uitgebreid worden naargelang de inkomsten, aldus de oprichtingsbul. Maar een lang bestaan lijkt dit kapittel niet beschoren; hoelang juist is zelfs niet bekend. Nadat in 1531 het beneficie van de pastoor (het personaat) van Herentals opgenomen wordt in het kapittel van Hoogstraten, is er alleszins nergens nog sprake van. Het lijkt logisch dat de voorziene installatie van een kapittel de bouw van een nieuwe gotische kerk gestimuleerd heeft.
Wie zeker ook vragende partij is voor een meer aangepaste kerkruimte zijn de nieuw gestichte kapelanieën met de behoefte aan een eigen altaar. De economische conjunctuur van Herentals met een bloeiende lakennijverheid en -handel in de 14de eeuw laat dit zeker toe. De kerkfabriek vertolkt de verzuchting van de welgestelde bewoners graag in een groots bouwproject.
Voor dit nieuwe ‘huis van God’ hanteert men de gotische stijl. Tot deze 14de-eeuwse nieuwbouw behoren de beide huidige (lage) transeptarmen met de waarschijnlijk tegelijk gebouwde vieringtoren daartussen. Dat er bij een gotische nieuwbouw – zo uitzonderlijk – geopteerd wordt voor een vieringtoren zou te verklaren zijn bij gebrek aan een ernstige romaanse kerktoren en aan een eigen stedelijk belfort. De vraag kan gesteld worden hoe courant het is om bij een totale verbouwing aan te vangen met het transept.
Mogelijk is de nieuwe (lees: de huidige ‘lage’) dwarsbeuk qua hoogte afgestemd op de nog bestaande (pre-)romaanse kerkruimte. Het valt niet uit te sluiten dat men in de 14de eeuw samen met de gotische dwarsbeuk ook een vroeggotisch koor zou gebouwd hebben dat naadloos aansloot op de vieringtoren. Maar dit zou dan wel betekenen dat men dit koor amper een eeuw later al plaats doet ruimen voor het huidige koor en dát lijkt minder aannemelijk. Hoe dan ook tegen de oostwand van de vieringtoren tekenen zich de sporen af van de bedaking van de vroegere ruimte. De (later dicht-gemetselde) deuropening in de vieringtoren heeft ongetwijfeld toegang verleend tot de zolderruimte van die (pre-)romaanse kerkruimte: hetzij koor, hetzij middenbeuk.
Er valt nog veel te ontraadselen in de bouwgeschiedenis van de St.-Waldetrudiskerk, meer bepaald in de oorspronkelijke verhouding tussen de vieringtoren met de dwarsbeuken én het latere gezamenlijk concept van koor en schip. Waarom heeft men het koor (en daarmee samenhangend, later het schip) niet loodrecht op de vieringtoren met de dwarsbeuken gebouwd? Vormen de vroeggotische dwars-beuken de eerste bouwfase van de huidige gotische kerk of vormen zij het restant van een vroeg-gotische oostpartij of een heel, gelijkaardig kerkgebouw? Hoeveel tijd is er verlopen tussen de voltooiing van deze vroeggotische bouw en de aanvang van het huidige koor? Had men bij de aanzet van het huidige koor de intentie om eens het schip voltooid, de huidige vieringtoren en dwarsbeuken te vervangen door een aangepaste dwarsbeuk (eventueel zonder vieringtoren) die dan wél loodrecht op het huidige koor en schip zou aansluiten? Is deze nieuw geplande dwarsbeuk enkel om financiële redenen onuitgevoerd gebleven? En wanneer gaat men archeologische opgravingen starten? Ongetwijfeld heeft de bodem wel wat te vertellen!
Het koor in Brabants-gotische stijl
Met de bouw ervan wordt in 1417 een aanvang gemaakt. Priester Petrus Zeelmaeckers, kapelaan van de Brusselse St.-Michiels- en St.-Goedelekerk, zorgt in 1427 voor een substantiële schenking voor de bouw van de St.-Waldetrudis in zijn geboortestad. Tot zijn testamentaire beschikking horen ook de keuze van het bouwmateriaal en de aanstelling van de bouwmeester. De voorkeur van de milde schenker gaat naar de betere Ledische kalkzandsteen, o.m. uit Dilbeek. Gillis van den Bossche, de bouwmeester van de Brusselse hoofdkerk, zal voortaan dezelfde functie waarnemen bij de St.-Waldetrudiskerk. Onder leiding van deze man die met grootsere kerkruimten vertrouwd is, krijgen hogere ambities gestalte. Het koor, in 1417-1449 samen met de koorgang en de -kapellen opgetrokken in de overgang van hoog- naar laatgotiek, steekt aldus qua hoogte fel uit boven de beide 14de-eeuwse dwarsbeuken
Omwille van de behoefte aan altaren van broederschappen en ambachten heeft men ongetwijfeld voorzien in minstens 3 straalkapellen. Dit kenmerk van de Brabantse gotiek is er overigens evenzeer uit constructief belang, zeker bij een koorapsis die voldoende tegengewicht moet geven voor het koor. Door een tekort aan kapitaalkrachtige kapelanieën die instaan voor de bouw van de (straal-)kapellen, zijn die er niet gekomen. Mogelijk is men hierdoor gaan berusten in de verleidelijke mening dat de steun die het koor hier geniet van de vieringtoren en van de kooromgang of minstens van de beide koorgangen, ongeveer zou volstaan.
In 1449 wordt het koor overwelfd; hoogte: 18,80m. De vraag is of de koorruimte toen voltooid was met een apsis, met een kooromgang en met straalkapellen. Volgens sommige auteurs is die er nooit geweest en is de theorie van de apsisafbraak door het calvinistische bestuur daarmee ontzenuwd. Of er ooit een volledige kooromgang tot stand gekomen is kan men nog in het midden laten en mogelijkerwijze bleef deze – om welke reden ook – beperkt tot de dubbele aanzet van de beide koorgangen. Maar de logische orde om te overwelven (na het optrekken van álle steunende muren en zuilen), zeker bij een apsis, alsook de zorg voor de stabiliteit – zeker bij de bijkomende druk van gewelven, pleiten voor een effectieve afsluiting met een apsis. Bovendien lijkt het logisch dat men eerst het koor voltooit vooraleer een 2de werf aan dezelfde kerk aan te vatten. Geldgebrek is zeker niet aan de orde gezien de overvloedige versiering van de buitenzijde van de beide rijen koorkapellen met opengewerkte borstweringen, frivole pinakels en speelse waterspuwers. Dat men amper 4 jaar later effectief met de bouw van het schip aanvangt, bewijst de gezonde financiële draagkracht.
Oprichting van het kerkschip
Wanneer dan het eventuele (pre-)romaanse schip neergehaald is, wordt in 1453 het huidige schip aangevat. Het driebeukige schip in laatgotische stijl is na de dood van van den Bossche (in 1460) in 1479 nog niet voltooid. Qua hoogte sluit de middenbeuk aan bij het koor – zij het ervan gescheiden door de vieringtoren, maar van uitwerking is hij veel soberder.
1566: hevige Beeldenstorm rondom Herentals.
Te Turnhout en in de kloosters van Tongerlo, Postel en Korsendonk wordt grote schade aangericht. De Herentalsenaars nemen voor-zorgsmaatregelen en brengen het retabel van St.-Crispien en Crispiniaan en de orgelkast in veiligheid. Maar om niet nader gekende redenen blijft de stad van deze georganiseerde woede-uitbarsting gespaard en wordt ze hiervoor zelfs gefeliciteerd door de Landvoogdes Margareta van Parma.
De Spaanse Furie
De Spaanse Furie van muitende Spaanse soldaten op 16 juli 1576 staaft de Herentalsenaren, ongeacht hun godsdienstige gezindheid, nog meer om te kiezen voor de opstand tegen Spanje. De stad blijft 8 jaar in handen van de Oranjepartij, het zgn. Staatse Bewind (1576-1584). In deze periode weten de calvinisten het stadsbestuur naar hun hand te zetten. De rivaliteit tussen de beide confessies komt ook tot uiting in de Sint-Waldetrudiskerk. In de geest van de Pacificatie van Gent (1576) wordt de kerk, zoals in vele Antwerpse en Vlaamse kerken, door een muur of houten schutting in twee gedeeld: het schip, met de kansel, wordt toegewezen aan de calvinisten, terwijl de katholieken zich moeten tevredenstellen met de altaarruimten in de dwarsbeuk en in de koorkapellen. Altaarretabels zoals dat van St.-Crispinus en St.-Crispinianus kunnen – mits losgeld – in verzekerde bewaring gegeven worden. Tot ca.1580 konden de katholieken nog hun uitvaarten houden, maar dat jaar verkopen de (calvinistische) kerkmeesters een grote partij gewaden en ander liturgisch gerei om er de belastingsdruk op de stad – ten bate van de Staatse troepen – mee te verlichten. Blijkbaar hoeven zij geen rekening meer te houden met eventuele katholieke medegebruikers van de kerk.
Vermoedelijk is toen de katholieke godsdienst net zoals te Antwerpen ‘geschorst’ en zijn de calvinisten dus de enige rechtmatige gebruikers van heel de kerk. Vermoedelijk is de daarop volgende, zgn. Beeldenstorm een ideologische zuivering, georganiseerd door het feitelijk calvinistische kerkbestuur: alle ‘afgodsbeelden’ en andere kunstschatten die aan de Beeldenstorm van 1566 ontsnapt zijn, moeten er nu wél aan geloven.
In deze periode van het Staatse Bewind vervalt het koor gedeeltelijk tot puin. Zou het enkel gaan om een ongelukkige instorting van de apsis en de voorlopige koorafsluiting, hetzij ten gevolge van een onzorgvuldige schoring, hetzij gewoon door gebrek aan controle gezien de oorlogsomstandigheden? Maar er wordt beweerd dat calvinistische burgers er bewust toe hebben bijgedragen. Ofwel zouden ze, toen de militaire situatie in 1580 voor de calvinisten zienderogen verslechterde, in een woede-aanval een deel van het nog door de katholieken gebruikte koor verwoest hebben. Of was dit misschien iets later om – net zoals bij sommige Antwerpse kerken – voorgoed komaf te maken met de ‘roomse’ altaarruimten? Of heeft men het (nog niet volledig voltooide? en) in onbruik zijnde kerkdeel gewoonweg als steengroeve aangewend, hetzij ten bate van de stad of voor privaat profijt? Hoe dan ook, ruim 20 jaar na de feiten worden de toenmalige Herentalse schepenen Constantijn Rubens en Hendrik De Koning in een proces voor de raad van Brabant van medeplichtigheid beschuldigd.
In 1582 worden 6 van de 11 klokken uit de toren weggehaald, gedeeltelijk te Antwerpen verkocht en tot scheepsgeschut omgesmolten. De Mariaklok, 800 kg, in 1533 gegoten door M. Waghevens, wordt echter naar de stadhuistoren overgebracht (waar ze sinds 1994 buiten onderaan de toren staat).
Katholiek herstel (vanaf 1584)
Na de herovering van Herentals door de Spanjaarden wordt de kale kerk opnieuw volledig bestemd voor de katholieke eredienst. Restauratie en nieuwe decoratie dringen zich op. Kerkfabriek, broederschappen en ambachten maken er werk van om hun altaar zo snel mogelijk opnieuw de nodige luister te schenken. Ondertussen is het altaarretabel geëvolueerd van vele kleinere taferelen tot een geschilderd drieluik met hooguit een vijftal taferelen, zij het van grotere afmetingen. Daarmee kunnen de maniëristische schilders, vooral de leden van het Herentalse schildersgeslacht Francken, einde 16de – begin 17de eeuw hun gangen gaan op een 20-tal altaren.
ALTAREN (na 1584 tot ca.1772)
Koor en dwarsbeuken
- Hoofdaltaar
- O.-L.-Vrouw
- St.-Waldetrudis
Noordkoorgang
- St.-Sebastiaan (Handbooggilde)
- St.-Jacob (en St.-Christoffel) (Jonge Kolveniersgilde)
- St.-Joris (Voetbooggilde)
Zuidkoorgang
- St.-Antonius (Kolveniersgilde)
- St.-Michiel en St.-Goedele
Doksaal en viering
- St.-Jan de Doper (afgebroken in 1665)
- St.-Niklaas (Meerseniers) (afgebroken in 1665)
- Zoete Naam Jezus (Kleermakers)
Noordbeuk*
- H. Kruis
- St.-Margareta
- St.-Barbara
- St.-Catharina
- St.-Severus
- St.-Autbertus
B Doopkapel
Zuidbeuk*
- H. Geest (Aalmoezeniers)
- St.-Anna
- St.-Elooi (Smedenambacht)
A preekstoel
- St.-Arnoldus (Brouwersambacht)
- St.-Crispin en St.-Crispinianus (Huidevetters- en Schoenmakersambacht)
* Voor de gemakkelijkheid worden de westelijke vieringpijlers meegeteld als een zuil.
Door een hevige storm stort in 1606 de torenspits neer, maar wordt onmiddellijk herbouwd. Doordat ook het dak van het koor moet hernieuwd worden, geeft dat aanleiding om het jaar daarop de oostzijde van het koor met een bakstenen muur recht af te sluiten. Hetzelfde gebeurt met de beide koorgangen, maar in fasen van 20 jaar, zoals blijkt uit het bouwjaartal in de respectieve muren: in de noordelijke: ‘1626’, in de zuidelijke: ‘1646’. Omdat de bakstenen muren aansluiten op de 2 meest oostelijke zuilen van het 15de-eeuwse koor, steken deze beide witstenen constructies nog steeds half naar buiten.
Net zoals de noord- en de zuiddwarsbeuk, respectievelijk het Maria- en het St.-Waldetrudiskoor, in 1612, worden de oostelijke traveeën van de beide koorgangen afgedekt met een houten gewelf. In 1667 worden de beide koorgangen met elkaar verbonden door een gang achter het koor zodat er sindsdien (opnieuw?) echt sprake kan zijn van een ‘kooromgang’, zij het niet met de elegantie van de vooropgezette, traditionele gotische brede halve ronding.
Begin 17de eeuw verliezen de buitengevels van de koorgangen veel van hun decorum wanneer de verweerde pinakels (“torekens”), balustraden en waterspuiers worden verwijderd. Enkele koorramen dreigen te vallen en de gotische traceringen maken plaats voor eenvoudige ijzeren harnassen.
Hoogbarok (17de eeuw)
In de loop van de 17de eeuw krijgen enkele kerkmeubels een modieuzere versie. Sinds 1614 wordt er vanaf een nieuwe preekstoel gepredikt. Sinds 1651 kunnen de gelovigen hun biechtvader opzoeken in een van de nieuwe biechtstoelen (J. Van Tendelo en Peter I Verbruggen). Vervolgens krijgt de koorruimte een gepaste meubilering in barokke stijl: een afsluitend doksaal en het comfortabele koorgestoelte (1661-’64).
Gezien de minder gunstige economische conjunctuur zijn er slechts enkele altaren die in de 2de helft van de 17de eeuw de barokke mode van een monumentaal portiekaltaar volgen: dat van de kolveniers-gilde, het O.-L.-Vrouwe-, het St.-Anna- en het St.-Catharina-altaar. Bovendien blijven deze nieuwe altaren uit spaarzaamheid beperkt tot een gemarmerd houten constructie en wordt soms de maniëristische triptiek als altaarstuk behouden, zij het ontdaan van de luiken en gevat tussen de portiekzuilen. Bij het St.-Anna-altaar is men koploper qua vernuftigheid door de beide luiken samen mee te verwerken in een nieuwe verticale compositie. Slechts uitzonderlijk wordt er een altaarschilderij speciaal voor deze nieuwe altaartypen besteld, zoals voor het St.-Catharina-altaar. In 1665 worden de 2 altaren tegen het koordoksaal afgebroken.
Laatbarok (18de eeuw)
Bij de stadsbrand van 26 mei 1746 die een 50-tal huizen in de Bovenrij en in de Kerkstraat platlegt, gaat ook de kerkschuur vlak achter het koor in de vlammen op. Vandaar slaat het vuur over op het dak van de noordkoorgang waardoor het St.-Jorisaltaar verloren gaat.
Erger is de brand die in 1769 de gotische torenspits verwoest, waardoor deze op de kerkdaken valt; maar gelukkig houden de stenen gewelven stand. Architect Eg. Culp ontwerpt conform de laatbarok een klokvormige torenbekroning.
De esthetiek van de 18de eeuw wijzigt het interieur drastisch. Een zachte introductie is de modieuze régencebiechtstoel van J. Verbuecken met beelden van P. Van Dyck in 1756. Vervolgens krijgt de hele westwand van de middenbeuk in 1770 een rococoaankleding: een orgel(-tribune) met daaronder een quasi-tochtportaal. Hiervoor wordt de westgevel aangepast: het grote raam evenals de hoofdpoort worden dichtgemetseld. Gezien het stadsgebied ten westen van de kerk zo goed als onbewoond is, werd die ingang immers nauwelijks benut, tenzij voor begrafenissen. Waarschijnlijk omdat men moeilijk kan begrijpen waarom uitgerekend de hoofdpoort van de kerk dichtgemetseld werd, wil een tendentieuze interpretatie in de 19de eeuw dat dit reeds ca.1584 zou gebeurd zijn uit afkeer tegen de bezetting van het schip door de calvinisten. Alsof de katholieken langs die deur geen voet meer in (Gods) huis wilden zetten.
Eens het grote nieuwe orgel geïnstalleerd is, wordt het koororgel als overbodig beschouwd en verwijderd. Het erbij horende doksaal wordt vervangen door een rococokoorsluiting (met poortvleugels).
Maar wanneer dan het orgel en de tribune als een modieus pronkstuk tegen de westgevel zijn opgetrokken, wordt de nabijheid van de bijna 200 jaar oude, kleurrijke en figuratieve altaartriptieken des te meer als confronterend ervaren. Om een ruim interieur met een klaar zicht te verkrijgen wordt in 1772 besloten om een radicale vernieuwing door te voeren. Binnen de 2 jaar worden alle altaren uit het schip verwijderd. De retabels blijven gelukkig in de kerk bewaard. Zo wordt het Brusselse retabel van Passier Borreman – enkel als curiosum – behouden in de oostgang achter het hoofdaltaar. Daarentegen krijgt het hele St.-Annaportiekaltaar een nieuw onderkomen in de lege St.-Joriskapel: omwille van de devotie, of eerder omdat het ‘moderne’ barokke portiekaltaar als esthetisch aanvaardbaar werd aangezien? Omdat de standplaats van de uitgebroken altaren en koordoksaal sporen nalaat, wordt in 1782-’84 een nieuwe vloer gelegd in het schip en in het koor.
De enige devoties die vanuit de middenbeuk verder gezet worden en een nieuwe standplaats voor een altaar weten te bekomen, zijn die van het bakkersambacht en van het H. Kruis, respectievelijk op het einde van de noord- en zuidkoorgang. Te meer omdat het herplaatsen van een grote triptiek met beweegbare luiken hier wegens plaatsgebrek niet wenselijk is, wordt er voor beide in 1782 een klein classicistisch altaar gemaakt met een ovaal schilderij.
Omdat het zicht op het hoofdaltaar nu meer vrijgemaakt is en het modieuze aanvoelen speelt, wordt door Antoon Jozef Vasseur in 1778 een nieuw groots barok hoofdaltaar geplaatst. Samen met de 2 nieuwe zijaltaren in de koorgangen wordt het houten hoofdaltaar in 1784 gemarmerd.
Oostenrijks despotisme ondergaan,
Franse Revolutie doorstaan
(1784-1799)
Op het einde van de 18de eeuw vindt in het gebruik van de kerk en de aanpalende hof als begraafplaats een drastische wijziging plaats, door het verbod van Jozef II van Oostenrijk, in 1784, om nog te begraven in kerken en in de steden. Omdat de kerk en het kerkhof hier haast buiten de bebouwde kom liggen, wordt het Herentals toegestaan om het ruime kerkhof rond de ene parochiekerk als laatste rustplaats voor de parochianen te blijven benutten. Maar voortaan komen er in de parochiekerk geen graven (en grafzerken) meer bij. Een andere wet van de ‘keizer-koster’ schaft de broederschappen af waardoor het openbare devotieleven enige tijd op een laag pitje staat.
Tegen de oostgevel van het koor, op de plaats van de afgebrande kerkschuur, wordt in 1785 de nieuwe sacristie geheel in classicistische stijl aangebouwd. De wandkasten en de lambriseringen, vervaardigd door Jan Van Hove, hebben decoratief snijwerk, eveneens van Ant. J. Vasseur.
Eens onze gewesten in 1794 bezet zijn, noopt de opgelegde Franse oorlogsbelasting tot verkoop van kerkzilver. Door de Franse annexatie een jaar later zijn ook alle antikerkelijke wetten hier van toepassing en gaan de revolutionairen in 1797 over tot de sluiting van de kerken. Vanwaar de idee om de katholieke eredienst te verbieden? De nieuwe Franse constitutie spreekt haar geloof uit in God als Opperwezen, maar ziet in Hem enkel het ingenieuze Verstand dat alles tot stand heeft gebracht. De Liefde van God voor de mensen, zoals een ‘Vader’ voor zijn kinderen, is voor hen sprookjestaal. Zij vergelijken God liever uitsluitend met een horlogemaker (‘Dieu l’Horloger’) die, eens zijn product – de schepping – afgeleverd, geen verdere belangstelling meer betoont, laat staan contact onderhoudt met zijn cliënt. Een relatie met God opbouwen lijkt hen dan ook zinloos. Kloosters voor de contemplatieve orden en kerken voor biddende gelovigen zijn aldus in hun ogen overbodig.
De Sint-Waldetrudiskerk heeft het Frans Revolutionair Bewind weten te overleven. Omdat de revolutionairen allereerst op politiek vlak hun gedachtegoed willen doordrukken, zijn zij bereid op godsdienstig vlak een toegeving te doen. De priesters die publiek de eed van haat jegens het koningschap zweren, mogen bij wijze van beloning een kerk naar keuze behouden. De Katholieke Kerk gaat daar echter moedig tegenin; principes voor alles! Het koningschap blijft in haar ogen het wettig gezag dat je niet kan afzweren, laat staan dat je als christen een eed van haat zou afleggen.
In tegenstelling tot de overgrote meerderheid van zijn collega’s die trouw aan het kerkelijke standpunt veroordeeld worden tot deportatie en trachten onder te duiken, is pastoor Petrus Franciscus Van Kessel in 1798 wél bereid tot de desbetreffende eed. Wat hem juist motiveerde, zal wel voor altijd een vraag blijven. Alleszins weet hij niet enkel het vege lijf te redden, maar door zijn aanstelling tot ‘desservant’ (bedienaar) van de kerk is het integrale behoud van het rijke patrimonium van de Sint-Waldetrudiskerk aan hem toe te schrijven. Al zijn er in Herentals meer dan elders parochianen die de beëdigde pastoor volgen, velen weigeren de sacramenten van hem te ontvangen en steunen liever de ondergedoken geestelijken.
Ten tijde van Napoleon (1799-1814)
Na het Concordaat tussen de Heilige Stoel en Napoleon in 1801 geraakt het parochieleven weer genormaliseerd. Omdat het bisdom Antwerpen wordt opgeheven en opgenomen in het aartsbisdom Mechelen, wordt voortaan gebeden voor de aartsbisschop van Mechelen. Waar elders de collaborerende beëdigde priesters-‘desservanten’ moeten gaan lopen zo ze hun vege lijf willen redden en de ondergedoken priesters op applaus worden onthaald en opnieuw in hun functie worden geïnstalleerd, benoemt men – merkwaardig genoeg – in Herentals pastoor Van Kessel in 1803 tot pastoor-deken van Herentals.
Door functieverlies, verkoop en herbestemming of onteigening zijn enkele eeuwenoude caritatieve instellingen verdwenen. Gelukkig ook dat in de 19de eeuw enkele relicten uit de bijhorende kapellen van verdwenen caritatieve instellingen in de ‘Bovenkerk’ een onderkomen vonden, waardoor zij hier werden opgenomen in het collectieve geheugen van de sociale stadsgeschiedenis.
Restauraties (sinds 1945)
In de daaropvolgende jaren volgt het herstel. Sinds 1948 begeleiden de 4 nieuwe (gewijde) klokken opnieuw het kerkelijke leven, in 1955 restaureert Oscar Calders de glasramen.
N.a.v. de restauratie van het orgel wordt in 1967-’68 ook het dichtgemetselde grote westraam weer vrij gemaakt.
Een algemene restauratie heeft opnieuw plaats in 1974-‘78 o.l.v. architect J.L. Stynen, waarbij o.m. spuiers, pinakels en ramen herkapt worden. Er volgt ook een kleine ingreep: door de oostkoorgang te integreren in de grote sacristie kan men er een ruime weekkapel inrichten. Een andere bescheiden eigentijdse bijdrage is het St.-Waldetrudisbeeld (van Modest Peeters) in het timpaanveld van het hoofdportaal. Ter bekroning van deze 5 jaren intensieve arbeid wijdt de bisschop van Antwerpen, Godfried Danneels, in 1978 het witstenen vieringaltaar.
In 2010 worden er herstellings- en beveiligingswerken uitgevoerd aan de daken en de toren.
Als monument ‘beschermd’,
maar niet in oorlogstijd
(1936-1945)
Bij Koninklijk Besluit van 30-5-1936 wordt de Sint-Waldetrudiskerk opgenomen op de lijst van de ‘geklasseerde’ of beschermde monumenten.
Maar een beschermd statuut volstaat niet tegen oorlogsgevaar; daarom neemt men als voorzorgs-maatregelen voor de Tweede Wereldoorlog o.m. de schilderijen en de decoratieve elementen van het orgel af. De Duitse bezetter eist echter de luiklokken op om zijn oorlogsmachine van grondstoffen te voorzien. De beschietingen op het einde van de oorlog beschadigen de glasramen van het koor.
Neogotische restauratie (19de – begin 20ste eeuw)
In het kader van de neogotische revival, ingeluid door Viollet-le-Duc te Parijs, ondergaat ook de Sint-Waldetrudiskerk in 1878-’84 o.l.v. architect P.J. Taeymans een heuse neogotische restauratie-campagne. Bijzondere aandacht is er voor het herstel van de totaal vervallen gotische borstwering en ornamenten. Gelukkig is er nog één waterspuwer en één pinakel overgebleven die als model kunnen dienen voor Lodewijk Bartels om alle andere te herkappen. De vereenvoudigde glasramen van het koor krijgen opnieuw hooggotische traceringen. Met uitzondering van die in de lichtbeuk worden alle ramen kleurrijk ingevuld, meestal door Aug. Stalins en/of Alf. Janssens, tot ca.1920. De interieur-schildering beoogt steenimitatie terwijl gordijnschilderingen de kruiswegstaties in de zijbeuken tot een grotere eenheid voeren. In 1889 wordt in de zuiddwarsbeuk een oude wandschildering blootgelegd.
Ofschoon reeds voorzien in 1880, heeft het herstel van de gotische spitse torennaald op zich laten wachten tot in 1901. Ondertussen wordt Taeymans bijgestaan door zijn zoon.
Gezien de gestage uitbreiding van de bebouwde kom ten zuiden van de kerk beslist men de westpoort opnieuw in gebruik te nemen. In 1934 wordt de hoofdpoort van de (in ca.1770) ingemetselde muren bevrijd en vindt men – tot verrassing van eenieder – de deuren intact terug. De kerkhofmuur tegenover de poort wordt doorbroken en vervangen door een neogotisch hek.
- Beschrijving Sint-Waldetrudis
- Beschrijving Sint-Waldetrudis