De Kempen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

[wpml_language_selector_widget ]

Herentals - Sint-Waldetrudiskerk

De schilderijen in de zuidbeuk:
Jezus’ openbaar leven

Het retabel van de bakkers

geschilderd triptiek, toegeschreven aan het atelier van Ambrosius I Francken, ca. de altaaropstelling in 1600-‘06

Het altaar van het bakkersambacht werd tussen 1600 en 1606 opgericht tegen de 6de zuil van de noordbeuk en bij de grote reorganisatie ca. 1774 afgebroken.

Middenpaneel De wonderbare broodvermenigvuldiging (A)

Voor een altaar van de bakkers is dit een voor-de-hand-liggend thema. Meer bepaald betreft het de eerste wonderbare broodvermenigvuldiging: die van de 5 broden én de 2 vissen (Mt. 14:15-21, Mc. 6:35-44; Lc. 9:10-17 en Joh. 6:1-15). Tenzij anders vermeld, wordt het evangelie volgens Johannes als uitgangspunt genomen.

Jezus trekt met zijn leerlingen het gebergte in (v.3); wat aangegeven wordt door het landschap aan de horizon en een rotspartij tegen de achtergrond, links. Alle 12 apostelen (A) staan, blootsvoets, rond Jezus. Het wordt avond (Mt. 14:15). Dit tijdstip van de opkomende duisternis moet gesuggereerd worden door de lichtgrijze hemel die (onhandig) verdrongen wordt door de donkere wolkenmassa, rechts.

  • Jezus is gehuld in een grijs kleed en een mantel in het lichtrood, de kleur van de liefde. Als Zoon van God wordt Hij getypeerd door een aureool. Hij krijgt in de gaten dat een grote menigte stedelingen Hem volgt: Hij zelf “wist wel wat Hij ging doen” (v.6).
  • Op Jezus’ vraag hoe hen te spijzigen, volgt een ontnuchterend financieel antwoord van Filippus, de man in het groen die zich, rechts van Jezus, converserend naar Hem toeneigt.
  • Andreas (A4) reageert schamper: “Er is hier een jongen die vijf gerstebroden en twee gedroogde visjes bij zich heeft” (v.8). Andreas, eveneens in het groen, aan Jezus’ linkerzijde, port met beide handen op diens schouders de knaap aan om tot bij Jezus te komen. Ook diens broer Petrus (A1) (v.8), in blauw en geel, gehurkt in de rechterbenedenhoek, lijkt de jongen in die richting te sturen.
  • Met de linkerhand draagt de knaap (K) een schotel met daarop 2 vissen, in de rechterhand houdt hij 5 broodjes. Zijn blik is evenwel naar de voorgrond gericht.
  • a) Nadat hij de menigte laat neerzitten, neemt Jezus de broden en de vissen. Op deze triptiek beperkt de schilder zich begrijpelijkerwijze tot de broden en ligt Jezus’ linkerhand enkel daarop.
  • b) Vervolgens spreekt Jezus het zegengebed uit (Mt. 14:19): zijn rechter wijs- en middenvinger opwaarts.
  • Volgt dan aan de linkerkant de eigenlijke voedselvermenigvuldiging, hier enkel in de vorm van een massale broodverdeling. De menigte van 5.000 mannen plus de vrouwen en de kinderen (Mt. 14:21) zit in het gras (v.10), in groepjen “van 100 en van 50” (Lc. 6:40). Het uitdelen van de broden onder de aanwezigen geschiedt door enkele apostelen (Mt. 14:19).
  • De omstaanders, te beginnen in de linkerbenedenhoek, ontvangen het brood en doen er zich aan tegoed.
  • De laatste fase van het verhaal speelt zich op de achtergrond af. Van de 12 korven vol met het overschot aan brokken die nadien door de apostelen opgehaald worden (v.12-13), staan er al 10 (K) bijeen en wordt er nog 1 aangevoerd. Telt de nog volle mand met broden vooraan misschien mee als de 12de?

Het middenluik, met – alweer – een (zelf?)portret, vertoont veel gelijkenis met het middenpaneel van het retabel van de bakkers in de Antwerpse kathedraal (nu in het Museum voor Schone Kunsten), werk van Ambrosius I Francken, dat slechts van enkele jaren eerder dateert: 1598.

rechterpaneel, De leerlingen van Emmaüs (B)

Onderweg van Jeruzalem naar het dorp Emmaüs geraken de beide zgn. Emmaüsgangers in gesprek met Jezus, zonder Hem te herkennen. In de doorkijk van de deuropening, op de achtergrond links, ligt het ommuurde Jeruzalem met een grote stadspoort van waaruit een weg kronkelt in de richting van het interieur. Tegen de avond komen ze thuis aan en nodigen Hem bij hen uit (Lc. 24:13-29). In hun sober interieur zitten ze aan een eenvoudig gedekte tafel met slechts 1 grote schotel met daarin een vis. “Terwijl Hij met hen aanlag, nam Hij brood, sprak de zegen uit, brak het en reikte het hun toe. Nu gingen hun ogen open en zij herkenden Hem” (Lc. 24:30‑31). Jezus (+) zit centraal achter de tafel, de beide leerlingen (E) zitten ervoor, tegen de zijkant zodat ze Hem flankeren in de driehoekige compositie. De Jezusfiguur is identiek aan die van het middenpaneel, met dezelfde kleuren van kledij, maar de mantel is nu vastgeknoopt. De lichtglans van zijn aureool is hier, na de verrijzenis, wel groter. Het brood lijkt eerst (in 2) gesneden, zo egaal wordt het hier in 2 gedeeld (“gebroken”).

Nu zij beiden Jezus herkennen aan het breken van het brood, reageren ze eerbiedig vroom: de leerling, links, vouwt de handen terwijl zijn collega, rechts, de rechterhand deemoedig tegen de borst houdt.

linkerpaneel, De parabel van de zaaier (C)

De gelijkenis van de zaaier wordt verhaald door de 3 synoptici (Mt. 13:3-23; Mc. 4:1-20; Lc. 8:4-15). Als uitgangspunt nemen we het evangelie volgens Matteüs.

Jezus zat aan het meer, maar omdat er zoveel mensen bij Hem samenstroomden, ging Hij in een boot zitten, terwijl al het volk op de oever stond (v.1-2). De boot met gestreken zeil heeft een rode vlag achteraan en op de mast. Enkele mensen op de oever wijzen Jezus in de boot aan.

Jezus, met een natuurlijke lichtglans achter het hoofd en zoals op de 2 andere panelen gekleed in het grijs met daarover een roze mantel, staat vooraan in de boot recht. 5 mannen (apostelen?) zitten in de boot naar Hem te luisteren. “Hij vertelde hun veel door middel van gelijkenissen” (v.3), zo de parabel van de zaaier. Met de aansporing “Wie oren heeft, moet horen” (v.9), verklaart Jezus dan zijn vergelijking.

“Een zaaier ging het land op om te zaaien”. Een landbouwer (Z) draagt een voorschoot met daarin het zaaigoed en in een uitgestrekte armbeweging laat hij uit de greep van zijn rechterhand graantjes vallen in het rond. Het hard labeur op het land reflecteert zich in zijn roodbruin getaand gelaat en zijn handen, terwijl de ene afgezakte overkous illustreert hoezeer hij opgaat in het werk.

  • “En bij het zaaien viel er een deel op het pad, en de vogels kwamen het opeten” (v.4). De witte graankorrels zijn hier uitgestrooid op donkergroen gras zodat ze beter zichtbaar zijn. 2 vogels komen aangevlogen, 3 zijn al neergestreken en eten van de zaadjes. “Telkens wanneer iemand het woord van het koninkrijk hoort en het niet begrijpt, komt de boze en rooft weg wat in zijn hart is gezaaid. Dat is degene die op het pad is gezaaid.” (v.19)
  • “Een ander deel viel op de rotsgrond, waar het niet veel aarde had, en het kwam meteen op, doordat het geen diepe grond had. Toen de zon opkwam, verschroeide het, en doordat het geen wortel had, verdorde het” (v.5-6). Op de rotssteen, midden op de voorgrond, staan enkele miniscule, dorre sprieten, nauwelijks als graanhalmen te herkennen. “Die op de rotsgrond is gezaaid, dat is degene die het woord hoort en meteen met vreugde aanneemt. Hij is niet echt geworteld, hij is iemand van het ogenblik; als er dan onderdrukking of vervolging ontstaat vanwege het woord, komt hij meteen ten val.” (v.20-21)
  • “Weer een ander deel viel tussen de distels, en de distels schoten op en verstikten het” (v.7). Het ditmaal wél opgeschoten gewas (rechts tegen de lijst) staat er verdord bij. ”Die tussen de distels is gezaaid, dat is degene die het woord hoort; maar de zorgen om het bestaan en de begoocheling van de rijkdom verstikken het woord, en hij blijft zonder vrucht.” (v.22)
  • “Weer een ander deel viel in goede aarde en leverde vrucht op: honderdvoudig, zestigvoudig, of dertigvoudig” (v.8). Tegen de lijst, links, staat een bosje groene graanhalmen met rijke korenaren. “Die in goede aarde is gezaaid, dat is degene die het woord hoort en begrijpt en die draagt dan vrucht: de een honderdvoudig, de ander zestigvoudig, weer een ander dertigvoudig.” (v.23).

Buitenluiken: St.-Autbertus en zijn attributen

Zijn de binnentaferelen van de triptiek, in de lijn van de Antwerpse diocesane synode van 1610 volledig Bijbels, dan blijven de buitenluiken in grisaille aan de patroonheilige gewijd.

Autbertus van Kamerijk (ca.600 – ca.669) was bakker van beroep en deelde ook brood uit aan de armen. Volgens de legende met behulp van een ezel die dit zelfstandig, d.i. zonder begeleiding rond-droeg. Aan de nek van het lastdier hing een geldbuidel waarin men aalmoezen kon stoppen. Later werd Autbertus bisschop van Kamerijk-Atrecht (en hofambtenaar van koning Dagobert I). Zijn feestdag valt op 15 december.

Het rechterbuitenluik in grisaille met de figuur van St.-Autbertus, patroon van de bakkers, vormt één tafereel met het linker- waarop zijn ezel naar de toeschouwer staart. Deze band wordt versterkt door Autbertus’ attribuut, de ovenpaal, die over beide luiken loopt en daardoor ook enigszins de leegte boven de ezel moet doorbreken.

Autbertus, in bisschoppelijk liturgisch ornaat, houdt de bisschopsstaf in de rechter- en de ovenpaal in de linkerhand, maar de -plank met de broodjes staat op het rechterbuitenluik. Ondertussen kijkt hij opzij naar zijn trouwe viervoeter op het rechterbuitenluik. De triptiek in open toestand moet op de voorbijganger in de middenbeuk wellicht een komische indruk gemaakt hebben wanneer hij zo’n alleenstaande ezel naar hem zag staren. Omdat de ovenplank met (3 ronde) broodjes binnen het zelfde kader staat als de ezel met de broodmanden, gaat het hier om een ode aan het bakkers-product. Dit “dagelijks brood”, zoals vermeld in het Onzevader, had voor de 17de-eeuwse consument een eenduidige betekenis vermits toen aardappelen, rijst en soja hier nog niet bekend waren.

Het naburige glasraam werd eveneens door de bakkers gethematiseerd. Een fragment hiervan wordt bewaard in de grote zaal van de pastorie: een Calvarie met opdrachtgevers: Jasper Alen, deken van de bakkers, en zijn echtgenote Aleydis Diericx (1620) met het embleem van het ambacht: 2 gekruiste ovenpalen.

De genezing van de zoon van de hofbeamte van Kafarnaüm

Schilderij, Claes Cornelisz. Moeyaert (Amsterdam), 1629, (gedateerd en gesigneerd links onderaan)

Bij Jezus’ aankomst in Kana komt een koninklijke hofbeambte uit Kafarnaüm Hem opzoeken met de vraag om mee te komen en zijn doodzieke zoon te genezen. Omdat Jezus antwoordt: “Ga maar, uw zoon leeft” en de man Jezus op zijn woord gelooft, gaat hij heen. Onderweg komen zijn slaven hem tegemoet om te zeggen dat zijn zoon leeft. Blijkbaar geschiedde de genezing op het uur waarop Jezus gezegd had: “Uw zoon leeft”. Samen met al zijn huisgenoten komt hij tot geloof (Joh. 4:46-54). Het tafereel speelt zich af in een dal aan de voet van een stad op een berg, die hogerop bebost is. Een man van middelbare leeftijd, gekleed in een mantel met een met goud geborduurde zoom en met hermelijn gevoerd [en het is ginds al zo warm!] zit geknield vóór Jezus. Jezus, gekleed in het lichtpurper, steekt de rechterwijsvinger uit in de richting van een riant huis achter de hofbeamte. Een aantal apostelen is getuige van deze ontmoeting net als enkele gezellen van de hoge ambtenaar.

Geloof, Hoop en Liefde

Schilderij, toegeschreven aan Peter Van Lint, 17de eeuw

Wat op het eerste gezicht een gekunsteld groepsportret van 3 stijve ernstige dames lijkt, is een trio van personificaties, nl. van de 3 goddelijke deugden. Omdat deze deugden niet het resultaat zijn van menselijke inspanningen, maar een gave van Gods Geesteskracht, worden zij verlicht door de zinnebeeldige duif van de Heilige Geest.

Rechts zit het Geloof met het kruis van het ene christelijk geloof en de kelk van de Eucharistie als uitdrukking van de katholieke geloofsbeleving.

In het midden zit de Hoop met aan haar zijde (het bovendeel van) een anker. Vaart de zeeman niet temidden van de storm verder met de hoop om eenmaal veilig thuis voor anker te kunnen gaan?

Links zit de Liefde gekoesterd door 3 kindjes voor wie zij zorg draagt. Geen groter liefde dan die van een moeder voor haar kindjes!

De opstelling van de 3 deugden is echter niet ‘orthodox’ of ‘katholiek’ [‘koosjer’ lijkt hier minder geschikt]. De gekende volgorde waarin ze vermeld en gekend zijn, is: “Geloof, hoop en liefde: de grote drie” (1 Kor. 13:13). Lezende van links naar rechts verwacht men dan de deugd van het Geloof als eerste, links, gevolgd door beide andere. Maar omdat er een hiërarchisch verschil wordt aangegeven: “de liefde is de grootste” (ibidem), krijgt de Liefde doorgaans de ereplaats in het midden. Echter niet hier … ‘Goddelijke’ deugden: wat zou een mens zijn zonder?

De damesfiguren zijn zo goed als identiek aan dezelfde personificaties in een werk dat zeker van Van Lint is, nl. in Het huwelijk van Jozef en Maria in de O.-L.-Vrouwekathedraal van Antwerpen.

De Communie en het Vormsel

Schilderij, mogelijk door Van der Voort (1657, gesigneerd en gedateerd onderaan rechts)

Hoort dit werk misschien thuis in een reeks van de (7) Sacramenten? Aan een soort rustaltaar, links, ontvangen gelovigen, waaronder enkele religieuzen, de communie van een bisschop. Rechts dient een bisschop, met het chrismatorium in de hand, het sacrament van het vormsel toe aan een geknielde jongeman terwijl bij een tweede jongeman het chrisma reeds ingesmeerd is en zijn voorhoofd door een man omwonden wordt om de olie te laten doordringen. Een geestelijke houdt ondertussen de bisschopsstaf vast en kijkt de toeschouwer aan.

De farizeeër en de tollenaar

Schilderij, toegeschreven aan Pieter Jozef Verhaghen (1728-1811)

Tegen sommigen die van zichzelf overtuigd zijn dat ze gerechtig zijn en die de anderen verachten, vertelde Jezus de gelijkenis over 2 mensen die naar de tempel gingen om te bidden: een farizeeër en een tollenaar (Lc. 18:9-14). De farizeeër, in rijk gewaad en met het joodse tetragram voor Jhwh op zijn hoofddeksel, bidt “met opgeheven hoofd” en dankt God dat hij niet is “als de rest van de mensen: rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als die tollenaar daar” (v.11). Daarom staat hij – in tegenstelling met de tollenaar – vooraan, ‘verheven’ op een paar treden. Hij voelt zich des te meer gerechtig omdat hij regelmatig vast en trouw tienden betaalt. De tollenaar, die nederig “op een afstand bleef staan”, krijgt hier – omwille van het smalle, verticale schilderij – een standplaats vlak achter de farizeeër. “Hij wilde zelfs [uit schaamte] zijn ogen niet opheffen naar de hemel, maar hij klopte zich [berouwvol] op de borst en zei: “God, wees mij, zondaar, genadig” (v.13). Jezus prijst de berouwvolle tollenaar die als enige God(-s goedvinden) gevonden heeft en eindigt met een gevleugeld citaat: “Want ieder die zichzelf verheft zal vernederd worden, hij echter die zichzelf vernedert, zal verheven worden” (v.14). Drie aanwezigen kijken toe.

De verloren zoon

Schilderij, toegeschreven aan Pieter Jozef Verhaghen (1728-1811)

Gezien de stijl en de afmetingen hoort dit doek bij het vorige, al dan niet deel uitmakend van een grotere reeks. Met de parabel van de verloren zoon (Lc. 15:11-32) wil Jezus aan de farizeeërs en de schriftgeleerden die zich gerechtig wanen, voorhouden dat een berouwvolle zondaar meer kans maakt om vreugdevol God te vinden. De ‘verloren’ zoon die zijn vader de rug had toegekeerd en zijn erfdeel had verkwist in een losbandig leven, maar – door nood gedreven – nu terugkeert naar zijn vader, geldt als toon­beeld van een tot inkeer gekomen zondaar.

De verloren zoon wordt door zijn vader hartelijk verwelkomd aan de ingang van het huis. Zijn reisstok met kalebas ligt tegen het bordes. Om zijn haveloze, blootsvoetse zoon weer waardigheid te verlenen gelast de vader zijn knechten: “Haalt vlug het mooiste kleed en trekt het hem aan, steekt hem een ring aan zijn vinger en trekt hem sandalen aan” (v.22). Een eerste knecht brengt mooie kledij en een paar schoenen aan omdat het Latijnse “calceamenta” dat in de Vulgaat staat, niet specifiek ‘sandalen’ betekent, maar ‘schoeisel’ in het algemeen. De tweede knecht achter hem brengt de gouden ring aan.

Jezus veroor­deelt de schijnheiligheid
van de schriftgeleerden en de farizeeërs

Schilderij, toegeschreven aan het atelier van Jacob Jordaens, jaren 1660

Dit doek behoort tot de latere productie van het Jor­daensatelier, die gekenmerkt wordt door tanende kwaliteit. Het architecturale decor dat opvallend veel ruimte inneemt, moet een gebrek aan perspectief verdoezelen. De compositie wordt eveneens vervlakt doordat alle figuren op dezelfde hoogte staan (isocefalie). Het originele werk van Jordaens (jaren 1660) bevindt zich in het Palais des Beaux-Arts te Rijsel. Het schilderij werd in 1825 door F. Hufkens aan de kerk geschonken, aldus het toegevoegde opschrift op de balustrade rechts.

In de opening van een balustrade met barokke balusterzuilen staat Jezus, met een opvallende rode mantel. Hij bevindt zich te midden van 2 groepen. Links, vóór Hem, staan 6 schriftgeleerden en farizeeërs, rechts, achter Hem, 4 apostelen. De dikke met de bril draagt een soort liturgisch gewaad boven een albe. Onder de apostelen herkent men de kale Petrus en de jonge, baardloze Johannes. Jordaens wil ook Jezus’ leerlingen niet idealiseren en laat ze voor wat ze zijn: gewone mensen uit het volk met de voor hem typische karikaturale hoofden. Jezus houdt een toespraak tot zijn apostelen en verwijst daarbij naar het verwerpelijk gedrag van het joodse religieuze establishment. Met opgeheven linkerwijsvinger treedt Hij als leraar op voor zijn leerlingen, terwijl Hij met de andere hand de groep vóór hen afwijst. Zijn blik is dubbel: één oog is gericht naar de farizeeërs, het andere naar de toeschouwer.

De zinnebeeldige duif van Gods Heilige Geest biedt a.h.w. ‘zijn’ geïnspireerd evangeliecitaat aan aan de hand van de referentie op de cartouche onderaan tegen de lijst. De aangegeven tekst van Matteüs (5:20) luidt: “Ik zeg jullie: als jullie gerechtigheid die van de schriftgeleerden en farizeeërs niet ver overtreft, zullen jullie zeker niet binnengaan in het Rijk der hemelen”. Het maakt onderdeel uit van Jezus’ pleidooi voor de Zaligheden. De joodse vroomheid die zich trouw aan de wet van de Tien Geboden houdt, moge correct zijn, in Jezus’ ogen volstaat die immers niet om God te vinden. Vandaar dat Hij ze aanvult met de Zaligheden (Mt. 5:1-12) zonder daarom de Geboden te wijzigen (v.17-19). Na de toelichting hoe enkele van de Tien Geboden radicaler en verfijnder moeten worden opgevat (v.21-48), gaat Jezus in hoofdstuk 6 in op enkele praktische voorbeelden: de aalmoezen (v.1-4), het gebed (v.5-15) en het vasten (v.16-18) om dan te eindigen met een pleidooi voor een hemels perspectief ter vervanging van al te aardse zorgen (v.19-32). In zijn besluit herhaalt Hij a.h.w. het aangegeven citaat “zoek eerst het Koninkrijk en zijn gerechtigheid (v.33).

Die 3 praktische voorbeelden worden hier ook verbeeld:

  • De gesloten geldbuidel van het engeltje vooraan bij de cartouche alludeert op de aalmoezen waarop de farizeeërs prat gaan. I.p.v. ze te geven “om de aandacht te trekken van de mensen” zodat “zij hun loon al hebben ontvangen” (v.1-2), beveelt Jezus aan ze te geven “in het verborgene … opdat uw Vader het u zal vergelden” (v.4.6).
  • Het wierookvat staat voor de eredienst, in dit geval meer voor de rituelen en de uiterlijke vormen van het gebed “om op te vallen bij de mensen” (v.5), waartegenover Jezus oproept om (het Onzevader) te bidden in het verborgene.
  • Het masker dat iemand op de rug draagt om het snel weer te kunnen opzetten, symboliseert bedrog, in dit geval – aldus Mt. 6:16 – van schijnheiligheid bij het vasten waartegen Jezus ingaat: “Wanneer je vast, zet dan geen somber gezicht zoals de schijnheiligen; zij verstrakken hun gezicht om de mensen te tonen dat zij aan het vasten zijn. Ik verzeker jullie, zij hebben hun loon al ontvangen.” Het boek dat deze man draagt, typeert hem als schriftgeleerde.

De zwaar gevulde geldbuidel van het engeltje verwijst tegelijkertijd naar Jezus’ slotpleidooi (Mt. 6:19-20): “Verzamelt u geen schatten op aarde, waar ze door mot en worm vergaan en waar dieven inbreken om ze te stelen; maar verzamelt u schatten in de hemel, waar ze niet door mot of worm vergaan en waar dieven niet inbreken om ze te stelen.”

Omwille van Jordaens’ openlijke calvinistische overtuiging ca. 1650/’55 zou men dit werk ook kunnen opvatten als een kritiek op het katholicisme dat nogal wat belang hecht aan zichtbare geloofspraktijken zoals de liturgie met gewaden en rituelen, evenals de goede werken.

De Verloren Zoon

Schilderij, toegeschreven aan Jan Erasmus Quellinus, 17de eeuw

Het huis van de rijke vader wordt gesuggereerd door een fantastisch architectonisch decor met enkele geliefde barokmotieven zoals een marmeren afgodsbeeld, grootse pilasters, een balkon met barokke balustrade, een perspectief-doorkijk doorheen een portaal met casetteplafond. Te midden van een lawaaierige drukte speelt zich een ontroerend tafereel af tussen de oude vader die zich ontfermt over de teruggekeerde verloren zoon. Gebogen, de handen smekend gevouwen, huilend, komt de haast naakte jongeman binnengestrompeld. De vader neemt hem vol erbarmen bij de arm. Doch de vreugde van de terugkeer is groot, want “hij die dood was, is weer levend geworden” (Lc. 15:24). De man achter de vader brengt “het mooiste kleed” (v.22) aan. Een stevig wit kalf: “het gemeste kalf” (v.23) wordt aangevoerd, nog bekroond met een krans en een roze lintje aan de horens: louter decoratie of ten teken dat het beest tot ‘de vette os’ (van het jaar) uitgeroepen is? De man met de bijl moet dan waarschijnlijk de slachter voorstellen. De vraag is wat er in de mand zit die de man daarachter op de rug van een andere knecht zet. En wat draagt de negerjongen, geheel links, op de rug: planken met een stok?

De personages rechts, deels in mooie kledij, geven het onbezorgde leven weer ten huize van de vader. Sommigen spelen met de kinderen of amuseren zich met een huisdier. Een dwerg begeleidt een aapje. Een vrouw draagt 2 emmertjes (met ?) ter voorbereiding van het feest?

Geheel rechts komt een jongeman het bordes opgeklommen, met een stok over de schouder. Hij is de trouwe zoon die van het land terugkeert en zich verwondert over het feestgedruis. Hij zal zich boos maken over de hartelijkheid waarmee zijn vader zijn broer, de zgn. verloren zoon, ontvangt. Jezus laat in de parabel blijken dat hij die zich niet kan verheugen over iemand die zich bekeert, de ware vreugde verloren heeft. Te midden van de drukke menigte lopen nogal wat honden rond. Op de antieke vaas met een reliëf staat duidelijk een rund gereed om geofferd te worden: een allusie op de os die de vader slacht om de terugkeer van de zoon te vieren?

Het Laatste Avondmaal

Schilderij, toegeschreven aan het atelier van Maarten De Vos, ca.1600

In een rijk antiek interieur zitten Jezus en zijn apostelen aan tafel om het joodse paasfeest te vieren, maar voor Jezus zou dit het Laatste Avondmaal worden. Alle apostelen zijn – traditioneel – blootsvoets. Slechts enkelen zijn individueel te herkennen, zoals Petrus en Johannes aan hun respectieve blauwe en rode kledij, en aan hun fysionomische karakteristieken: kaal hoofd en ringbaard bij Petrus; een jong, baardloos gelaat bij Johannes. Ook Judas is herkenbaar aan het rosse (baard-)haar en de geldbeurs in zijn hand. Hij, de penningmeester van de apostelen, heeft zijn meester reeds verraden, bezweken als hij is voor de macht van het geld dat hem door de joden beloofd was: 30 zilverlingen (Mt. 26:15).

Jezus zit centraal, geflankeerd aan zijn rechterzijde door Petrus (A1) – d.i. op de ereplaats – terwijl de geliefde leerling Johannes de Evangelist (A2) aan Jezus’ linkerhand op de 2de ereplaats zit. Zij vormen een 1ste kwartet van apostelen samen met Petrus’ buurman en met Judas Iskariot op de voorgrond. Zijn geïsoleerde opstelling illustreert dat hij mentaal niet meer tot de groep rond Jezus behoort. Een 2de en een 3de kwartet van apostelen heeft zich meer links en rechts aan het hoofdeinde van de tafel gevormd.

Wanneer Jezus tijdens dit maal brood nam, brak en uitdeelde met de woorden: “neem en eet, dit is Mijn lichaam, gegeven voor jullie”, geeft Hij daarmee de essentie van zijn liefde weer die bereid is zichzelf op te offeren. Dit gebaar geldt als de instelling van de Eucharistie. Geen moment in de geschiedenis wordt zo vaak dagelijks ritueel herhaald als dit breken van het brood. Het moment is dubbel. Christus (+), de ogen ten hemel opgeslagen, heeft het brood in de hand genomen en zegent het (o.m. Lc. 22:19). Maar getrouw aan de traditie wordt ook Jezus’ voorzegging van het verraad door een van de apostelen uitgebeeld. De Vos volgt het evangelie volgens Lucas die als enige deze voorspelling ná de instelling van de Eucharistie plaatst en bovendien melding maakt van de daaropvolgende onderlinge conversatie van de apostelen: “Nu begonnen zij onder elkaar te vragen, wie van hen het toch was, die dat zou doen” (Lc. 22:23). Volgens de Vlaamse verhaaltrant volgen de beide momenten van het verhaal elkaar binnen een en hetzelfde schilderij op. Nadat ze wel degelijk aandacht hebben geschonken aan de zegening, tonen de meeste apostelen hun onrust over de vraag wie van hen nu de verrader zou zijn.

Op het geperste tafellaken liggen 3 broodjes en voor ieder een tinnen bord en een mes, terwijl bij Jezus ook een transparant glas staat, gevuld met rode wijn. [In de hoofschotel ligt geen paaslam.] Net zoals op De bruiloft van Kana van Maarten De Vos in de O.-L.-Vrouwekathedraal van Antwerpen (1597) komt hier als antiquiserend element op een groene wijnkruik (PP) de roof van Proserpina voor. Proserpina, in het Grieks ‘Persefone’, wordt door Pluto, Hades, naar de onderwereld ontvoerd. Er zijn wel enkele verschillen: hier is Proserpina’s moeder Ceres er niet bij en zijn er 2 paarden. In de gang, links, komt een bediende aan. Omdat heel dit maniëristische werk geschilderd is in de stijl van Maarten de Vos († 1603), wordt het toegeschreven aan zijn atelier (ca.1600).

De bruiloft van Kana

Schilderij, stilistisch toegeschreven aan Jan Cossiers (1600-1671)

In het wijnwonder van de Bruiloft van Kana (Joh. 2:1-11) schuilt een diepere betekenis. Jezus, wil zoals de góede wijn op dit feest, ieders hart vervullen met de overweldigende liefde van God. Bovendien nodigt Hij iedereen uit als gast voor een hemels bruilofstfeest. Het populaire bijbelverhaal vormt natuurlijk ook een dankbare aanleiding om een uitbundig feesttafereel weer te geven, dat als genre ook in burgerinterieurs welkom is. Bij de bruiloftsgasten, gezeten aan een lange ovale tafel in een luxueus interieur met paleisallure, heerst de gepaste feeststemming, muzikaal ondersteund rechts door muzikanten met een contrabas, een viool, een dwarsfluit, en een zanger. De tafel staat overvol met lekkere spijzen, aanbevelenswaardig om te bestuderen.

Zoals het de Vlaamse verhaaltrant in de schilderkunst betaamt, worden enkele opeenvolgende momenten van het verhaal tegelijkertijd in beeld gebracht.

Op de voorgrond, haast in het midden, zit Jezus (+), met zijn opvallende, helrode mantel en – net als Maria – met een kleine natuurlijke lichtglans rond het hoofd. Hij wijst zegenend naar 2 van de 6 grote waterkruiken die er volgens het joodse reinigings­gebruik moeten staan.

Gehoorzaam aan Jezus’ wens is de dienaar, rechts, nog bezig de laatste (?) kruik opnieuw “tot aan de rand” met water te vullen.

Aan tafel volgen de reacties van de gasten op deze wonderlijke wijn. Het glas van de man achter Maria is pas gevuld met de rode wijn. De gasten bespreken geanimeerd de nieuwe, betere wijn.

Opvallend dat 2 dames sterk qua fysionomie op elkaar gelijken: wil de schilder daarmee familie-verwantschap weergeven? De rijke bruid, in wit satijn en getooid met een bloemenkrans, wendt het hoofd naar de oudere dame aan haar rechterzijde: waarschijnlijk haar moeder. Deze heeft haar dochter bij de arm genomen, terwijl ze nochtans haar blik naar de toeschouwer gericht houdt. Tussen hen beiden in staat een sierlijke drinkvaas op tafel. De vraag is of de man naast de bruid de bruidegom is dan wel haar vader. Conform de Vlaamse huwelijkstraditie zit de bruid immers pas samen met haar echtgenoot aan tafel als zij de huwelijksnacht hebben doorgebracht en ‘het huwelijk geconsumeerd hebben’. De bruid en de twee die haar flankeren zitten naar Vlaams gebruik vóór een eredoek, hier tevens onder een luxueus baldakijn, en zijn er boven hen 3 (roodkoperen) kronen opgehangen.

Niet in beeld gebracht is hoe de tafelmeester die “niet wist waar die wijn vandaan kwam”, de bruidegom ter verantwoording roept voor deze omgekeerde gang van zaken waarbij de beste wijn pas tegen het einde van het feest wordt aangeboden (v.9-10).

Maria (M), links, met het rode kleed en de blauwe mantel, is hier niet degene die een van de bedienden opdraagt uit te voeren wat Jezus zeggen zal (v.5); maar is in dialoog met een bijzonder rijk uitgedoste man, met een hermelijnen schoudermantel en een grote tulband, en met een mes in de hand. De rijkdom van de familie wordt verder, links, geëtaleerd door de huwelijksgeschenken, de op- en aflopende tafelbedienden en door de overvloed aan voedsel: een mand met broodjes en de pastei.