De Kempen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

[wpml_language_selector_widget ]

Herentals - Sint-Waldetrudiskerk

Broederschappen,
ambachten en gilden
in kooromgang Zuid

De Sint-Antoniuskapel

1) De St.-Antoniuskapel (15de eeuw – )

Antonius (Egypte, 251-356) trekt zich als kluizenaar terug in de woestijn, maar omdat hij later in een oase meerdere kluizenaars in een soort kloosterverband weet te verzamelen, wordt hij doorgaans ‘St.-Antonius-Abt’ genoemd. In de middeleeuwen geniet hij een grote populariteit. Omwille van een hevige ziekte, ook ‘sint-antoniusvuur’ genoemd, wordt hij de beschermheilige tegen besmettelijke ziekten van mens en vee. De oudste vermelding van het St.-Antoniusbroederschap te Herentals dateert van 1421.

2) De St.-Antoniuskapel van de kolveniers
(1512 ? – ca.1887)

In 1512 wordt de St.-Antoniusgilde omgevormd tot een kolveniersgilde, de 3de gewapende schutters-gilde van de stad, met als wapen de kolfbus of het geweer met kolf. Sinds de oprichting van de afdeling ‘Jonge Kolveniers’ tussen 1542 en 1555/1594 worden ze de ‘Oude Kolveniers’ genoemd.

Hun attributen zoals 2 gekruiste kolfbussen met kroon, 2 kanonnen met kogels, trom, harnas, zwaard, bazuin, vaandels, lansen en een helm met open vizier, zijn kort vóór 1669 in reliëf aangebracht op de noordzijde van het barokke altaar, dat is toe te schrijven aan Jacobus Verbuecken. In een nis boven het altaar prijkt een beeldje: ofwel St.-Joris gewapend met een lans ofwel de aartsengel St.-Michiel, indien oorspronkelijk met vleugels, die met een zwaard de draak neervelt (16de eeuw, beschilderd hout). Het gemarmerde houten altaar draagt, net als het glasraam van 1588, ook het wapenschild van de familie Van Leefdael.

Glasraam St.-Antonius

Dit is het enige glasraam in de kerk dat nog van vóór de Franse Revolutie dateert: 1588, d.i. uit de eerste jaren van het katholiek herstel. Het onderging weliswaar een harde restauratie in 1878. De vaste attributen van de heilige zijn de kruk, de bedel-bel en het varken van de naar Antonius genoemde antonietenorde, een open boek en een gebedssnoer. De stok met horizontale kruk benadert een Oosterse abtstaf en gaf aanleiding tot het T-vormige ‘tau’-kruis of antoniuskruis. De Oude Kolveniers zijn als escorte links en rechts ‘present’ met hun wapenteken: 2 gekruiste kolfbussen.

De bekoring van St.-Antonius,
geschilderd drieluik (1ste helft 17de eeuw)

De strijd van Antonius tegen allerlei duivelse bekoringen en zijn onwrikbare standvastigheid daarin vormt een eeuwig populair thema in de schilderkunst. De heilige kluizenaar heeft welige haren en een lange baard die wijst op zijn uitzonderlijk hoge ouderdom. Verder wordt hij getypeerd door het grijze habijt en de zwarte mantel met kap waarop het ‘T’-kruis van de antonietenorde prijkt. Een rozenkrans hangt aan de riem. Onder een bescheiden strooien afdakje, beschut tegen de zon, zit hij blootsvoets geknield voor een primitieve lessenaar en een kruisbeeld. Het varken naast hem is eerder het belastingvrije attribuut van ‘zijn’ hospitaalorde in onze gewesten; die beesten mochten immers in vele steden vrij rondlopen om zich te voeden met het afval op straat. In zijn gebed wordt Antonius gestoord door 2 duivels die aandacht vragen voor de verleidelijke mooie en modieuze dame die met een kostbare vaas in de handen op hem toestapt. De eerste duivel is een manspersoon met een soort everzwijnenkop, de tweede een vrouwspersoon met tal van hoorns of vleugels. De blonde verleidster met een mooi kapsel draagt kostbare kleding met kanten boorden. De troosteloze woestijn van Egypte is, zoals zo vaak, vervangen door een lokaal landschap met een spitse kerktoren.

De (oorspronkelijke buiten-?)luiken vormen samen het tafereel van de Vlucht naar Egypte. Rechts loopt Jozef met reiszak aan een stok over de schouder en een zaag in de andere hand. Bezorgd als hij is, kijkt de voedstervader van Jezus om naar zijn gezin. Links rijdt Maria met het Kind, in amazone-houding op de ezel. Rechts valt een heidens afgodsbeeld in de gedaante van een Romeinse krijger van zijn voetstuk op een paal. De zin van dit apocriefe verhaal is te erkennen dat de ware God voorbijkomt.

Tijdens de pestepidemie van 1668 bidden de Herentalsenaren vurig tot O.-L.-Vrouw in haar kapel “op ’t Zand”, tot de heilige Nicolaus van Tolentino in de augustijnenkerk, maar ook tot de aloude pestheilige, “den H. goeden Vrint” Rochus in de St.-Waldetrudiskerk. Op het St.-Antoniusaltaar werd zijn beeld geplaatst, dat mogelijk te identificeren is met het gepolychromeerde beeld dat zich nu in de noorddwarsbeuk naast het Maria-altaar bevindt. Tot de vaste iconografische uitrusting van deze pelgrim behoren een wandelstok met kalebas en een hoed op de rug. Legendarische motieven zijn de hond met een brood in de muil en het kind. In 1669 wordt nog dagelijks, ter ere van St.-Rochus, een mis gezongen, opdat God de Herentalsenaren zou sparen “van de starf van de pest”.

3) De kapel van St.-Antonius van Padua (ca.1887 – ca.1974)

Einde 19de eeuw, mogelijk al in 1887, wordt het altaarschilderij De heilige kluizenaars Antonius-‘Abt’ en Paulus vervangen door een beeld van St.-Antonius van Padua. Of hoe de populariteit van de ene Antonius (van Padua) de andere (Antonius ‘Abt’) aan wie hij zijn doopnaam te danken heeft, van zijn ‘piedestal’ duwt… Het altaarschilderij van St.-Antonious-Abt is echter spoorloos… [Moeten we zijn naamgenoot aanroepen om het terug te vinden?]

4) De St.-Antonius-Abt-kapel (sinds 1978)

Tijdens de restauratiewerken van de jaren 1970 wordt het beeld van St.-Antonius van Padua op zijn beurt vervangen door een schilderij en krijgt de kapel haar oorspronkelijke (Antonius-)naam terug.

Altaarschilderij Het bezoek van Maria aan Elisabeth, alias De Visitatie

Het doek (midden 17de eeuw), toegeschreven aan Willem van Herp, gaat ontegensprekelijk terug op het gelijknamige zijpaneel van Rubens’ Kruisafneming (1611-’14) in de O.-L.-Vrouwekathedraal van Antwerpen.

Bij de Boodschap krijgt Maria tevens de mededeling dat ook haar oude nicht Elisabet in de 6de maand van haar zwangerschap is. De hoogbejaarde Elisabet en Zacharias zullen de ouders worden van Johannes de Doper. Wat hen overkomt na een jarenlange onvruchtbaarheid is voor de jonge Maria een indicatie van de bijzondere betrokkenheid van God bij haar zwangerschap, immers “voor God is niets onmogelijk” (Lc. 1:37). Onmiddellijk na de Boodschap brengt Maria samen met Jozef een bezoek aan Elisabet (Lc. 1:39-45). Alluderend op de lange reis die ze achter de rug hebben, staat de bepakte ezel bij Jozef. Hun meid, met een mand linnen en ander textiel op het hoofd, kijkt de toeschouwer aan om hem des te meer bij het tafereel te betrekken. Het motief van haar oogcontact is een getrouwe overname van het schilderij van P.P. Rubens die hierin schatplichtig is aan Caravaggio.

Ofschoon volgens de Bijbeltekst Maria “het huis van Zacharias binnenging” (v.40) speelt de begroeting zich hier af op 2 trappen vóór de portiek van het huis, waarvan de rijke decoratie – volgens de 17de-eeuwse mode – een barokpaleis laat vermoeden.

De jonge Maria draagt als traditionele kleuren: een wit kleed en dito hoofddoek en een lichtblauwe mantel. Ofschoon ze volgens het verhaal nog maar net zwanger geworden is, wordt Maria als hoog-zwanger voorgesteld om de uitzonderlijke (goddelijke) vrucht van haar schoot te accentueren. Het betreft een soort hiërarchische symboliek t.o.v. de vrucht van Elisabet, die nochtans ruim 6 maanden (langer) zwanger is (v.26.36), maar wier zwangerschap onder haar mantel nauwelijks zichtbaar is. Bij wijze van groet legt Maria haar arm om de schouder van haar nicht Elisabet.

Elisabet is in een donkerder kledij gehuld: grijs en goudgeel, kwestie van minder de aandacht te trekken, want die moet naar Maria uitgaan. De hartelijke begroeting door de bejaarde vrouw: “Gij zijt gezegend onder de vrouwen” (v.42) wordt ondersteund door een dubbel handgebaar. De ene hand legt ze familiair op Maria’s rug, de andere legt ze in haar middel, mogelijk als uitbeelding van “en gezegend is de vrucht van uw schoot” (v.42). De begroeting door Elisabet (v.42b-c) maakt het eerste deel uit van het bekende gebed, het Weesgegroet.

Jozef en de bejaarde, nog stomme Zacharias die hun respectieve echtgenoten begeleiden, en ter begroeting de hoed afnemen, flankeren alzo het hoofdgebeuren.

Wordt de betekenis van dit gebeuren voor de heilsgeschiedenis beklemtoond door 2 engelen die boven Maria zweven om haar met een krans van witte rozen te kronen, dan wordt de aardse realiteit benadrukt door het hondje van Elisabet dat, net zoals bij P.P. Rubens in de Antwerpse Kathedraal, de hem onbekende bezoekster toeblaft.

De aanbidding der Wijzen, schilderij,
atelier Frans II Francken, (vóór) 1629

Op het voorplan rechts staat de Heilige Familie. Maria, in een wit kleed, een lichtblauwe mantel en een transparante sluier, wordt net als Jezus geaccentueerd door een stralenkrans. Zij toont het Kind aan de bezoekers terwijl Jozef, achter haar leunend op een wandelstok, een praatje maakt met een jongere man. Met opgestoken rechterwijsvinger ‘hemelwaarts’ wil die Jozef waarschijnlijk attent maken op de goddelijke oorsprong van Jezus. Mogelijk werd deze boodschap oorspronkelijk in beeld gebracht door te wijzen naar de leidende ster, die echter merkwaardig genoeg momenteel niet te zien is. Jezus, met blozende wangen en in een wit hemdje, zit rechtop in de kribbe. Hij zegent de koning die voor Hem knielt. Uit het zachte hooi steken graanhalmen die niet alleen verwijzen naar de naam ‘Betlehem’: ‘huis van het brood’, maar ook naar Christus zelf. Had Hij zichzelf niet ‘het levende brood’ genoemd? Voor de katholieke gelovigen is dit dan weer een allusie op de Eucharistie en meer in het bijzonder op de Communie.

De drie Wijzen worden omwille van de ‘royale’ geschenken vereenzelvigd met koningen. Daarom dragen ze kostbare kleren van damast en zijn ze getooid met edelstenen. Zij staan hier niet enkel symbool voor 3 rassen, maar ook voor de 3 leeftijden van toen: 20, 40 en 60 jaar oud.

De blanke is de oudste. Men herkent hem aan de langste witte baard en het kale hoofd. Dat hij als eerste het Kind vindt en er ook nederig voor neerknielt, typeert hem als de meest wijze. Hier neemt hij het Kind bij de hiel en geeft Hem een kusje op de voet. Zijn tulband heeft hij uit eerbied afgenomen en net als zijn scepter op de grond gelegd. Zijn geschenk, de wierook, heeft hij in een decoratief kistje met de gloeiend hete houtskool van waaruit een (wie-)rookwalm opstijgt, onder de kribbe gezet [blijkbaar is levenswijsheid bij zo’n ‘wijze’ dan toch nog geen synoniem van praktisch vernuft!]. Zijn geschenk is de wierook. Een decoratief kistje met gloeiend hete houtskool van waaruit een (wie-)rookwalm opstijgt, heeft hij onder de kribbe gezet [blijkbaar is levenswijsheid bij zo’n ‘wijze’ dan toch nog niet synoniem van praktisch vernunft!].

De tweede koning, van middelbare leeftijd, die het Kind nadert is van het Westerse ras, maar hij heeft wel een roodbruine teint. De koning die als tweede het Kind nadert, van het Westerse ras, maar met roodbruine teint, is van middelbare leeftijd. Hij staat (al) gebogen, doch heeft de tulband met gouden kroontje nog op het hoofd. Hij neemt het deksel van een kostbare ciborie af en toont zo zijn geschenk.

De derde in de rij is de jonge neger die weliswaar het cadeau in een nautilusbeker aanbiedt en beleefdheidshalve de muts heeft afgenomen, maar nog naar achter kijkt. Hij is er nog niet met zijn volle aandacht bij … m.a.w. hij moet nog in wijsheid toenemen … Doorgaans dient de nautilusbeker als wierookscheepje, maar hier is de inhoud onbepaald gezien de wierook reeds door de eerste koning aangeboden wordt.

Door de poort van een antieke ruïne komen dromedarissen met hun berijders ‘binnen’, samen met enkele soldaten als hun gevolg. De achtergrond in een grijsblauw perspectief wordt ingenomen door een stad die door een immens gebouw gedomineerd wordt, wat eerder op een voorstelling van Jeruzalem met de tempel lijkt dan op het doorsnee-stadje Betlehem.

De 2 mannen in het gevolg links zijn duidelijk portretten: de man met de korte baard die de toeschouwer aankijkt is mogelijk Frans I Francken. Er wordt geschreven dat Frans II Francken zichzelf heeft geportretteerd als de man met de lange baard ervoor.

In de koorgang: De Boodschap,
toegeschreven aan Theodoor Van Loon (1581/’82 – 1667)

Het eenvoudige huis van Nazaret is hier naar de 17de-eeuwse smaak getransformeerd in een rijkelijke barokwoning. De achtergrond geeft een soort dubbele doorkijk naar lege ruimten. De traditie van de Vlaamse Primitie­ven waarbij Maria’s woonkamer tevens de slaap­kamer is, wordt hier losgelaten.

Maria is traditioneel gehuld in een rood kleed en een blauwe mantel. Enkel haar geknielde houding en de beide handen deemoedig voor de borst geven weer hoezeer zij in gebed verzonken was. Zij kijkt wat verschrikt naar achter, naar de engel achter haar.

De engel die gewoon over de vloer (blootsvoets) komt binnengestapt, neigt het hoofd lichtelijk naar Maria. Hij draagt quasi liturgische kledij: boven een albe, afgezoomd met fraaie franjes, heeft hij een brokaten dalmatiek met op het uiteinde van de linkermouw een mansfiguur. Met de rechterhand wil hij Maria kalmeren: “Vrees niet” (Lc. 1:30). Geen traditionele bodestaf typeert hem als gezant.

De mededeling omtrent Gods uitverkiezing van Maria wordt onmiddellijk in actie omgezet: “De heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook zal wat ter wereld wordt gebracht heilig genoemd worden, Zoon van God” (Lc. 1:35). Deze conceptie wordt in beeld gebracht zowel iconografisch als compositorisch. Vanuit de zinnebeeldige duif van Gods Geest die geheel tegen de bovenlijst komt aangevlogen, straalt een zachte lichtbundel over Maria. Uitgaande van de turbulente, buitelende engelen, over de duif, het cherubijnenhoofd en vervolgens de vleugels en de neergelaten linkerhand van Gabriël bekomt men één compositorische beweging naar Maria toe; m.a.w. het initiatief rolt uit de hemel recht op zijn doel af: Maria’s moederschoot, onderaan geheel zichtbaar, niet belemmerd door een bidstoel.

De lelietak die duidt op Maria’s zuiverheid is verwerkt als een dagelijkse realiteit in een bloemenvaas die op een tafeltje staat. De kat die op de voorgrond deels op het kleed van Maria zit, schrikt op en kijkt net als haar meesteres op naar de ‘indringer’.