De Kempen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

[wpml_language_selector_widget ]

Herentals - Sint-Waldetrudiskerk

Dé devotie in dwarsbeuk Noord:
Het Mariaaltaar

Lorem ipsumNaast de zichtbare symboliek in de iconografie, bestaat er ook een architectonische symboliek. Trouw aan de middeleeuwse traditie waarbij Maria een ereplaats krijgt aan de rechterzijde van Jezus op het kruis, staat het Maria-altaar aan de rechterzijde van het kruisvormig grondplan van de kerk. Bedenk echter dat rechts en links niet moeten opgevat worden vanuit het stand­punt van de toerist, wél van de persoon die aan de grondslag ligt van dit kerkgebouw: Jezus. Sinds eeuwen is dit het altaar van de O.-L.-Vrouwebroederschap. dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Ut elit tellus, luctus nec ullamcorper mattis, pulvinar dapibus leo.

Het Maria-altaar vóór 1683

In de katholieke restauratietijd vanaf 1584 wordt in 1596-‘97 een Maria-altaar opgetrokken met daarop een schilderij.

Op stilistische basis wordt het huidige schilderij De aanbidding van de herders, gedateerd ca. 1610, toegeschreven aan het Franckenatelier. De vraag is of dit paneel besteld of gekocht is voor dit O.-L.-Vrouwealtaar. Indien niet door omstandigheden gedwongen, permitteerde men zich toen geen 2 opdrachten voor eenzelfde altaar op 15 jaar tijd. De vraag is ook of dit paneel, zoals in die periode nog gebruikelijk was, niet het middenstuk vormde van een drieluik, te meer gezien de geschikte (verhouding qua) afmetingen.

De lezing van het tafereel moet aangevat worden op de achtergrond in de linkerbovenhoek. ”In de omgeving bevonden zich herders die in het open veld gedurende de nacht hun kudde bewaakten. Plotseling stond een engel van de Heer voor hen en zij werden omstraald door de glorie van de Heer, zodat zij door grote vrees werden bevangen” (Lc. 2:8-9). In feite krijgt de toeschouwer, wanneer hij zijn blik vanuit het hoofdtafereel naar de achtergrond laat wegglijden, in flashback de aankondiging van Jezus’ geboorte aan de herders te zien. De traditionele hemelse heerschare van engelen die het gloria aanheffen is er niet bij. Net zoals de tussenfase niet in beeld wordt gebracht, waarin de herders op weg gaan. Aangekomen, gaat hun aandacht geheel en al naar het pasgeboren Kind – zoals aangekondigd – ”in doeken gewikkeld en liggend in een kribbe” (v.12). Het Christuskind (‘Kerstekind’) kijkt op naar zijn moeder. Het houdt de rechterhand op de borst. Maria, in het rood gekleed met een blauwe mantel eromheen en een witte hoofddoek, neemt als moeder een opvallende plaats in. Omdat een “in doeken gewikkeld” kind, niet gemakkelijk toonbaar is, heeft Maria, die haar vreugde met eenieder wil delen, het Kind ‘ontwikkeld’. Rond Jezus straalt een helderwit licht dat niet alleen de witte doek in de kribbe verlicht, maar ook afstraalt op het gelaat van zijn moeder. Christus is immers “het licht van de wereld” (Joh. 8:12). Bescheiden in de schaduw van zijn echtgenote en in het bruin gehuld, zit de oudere Jozef geknield in aanbidding.

Rond Jezus, Maria en Jozef staan in totaal vijftien volwassenen en ouderen en twee kinderen geschaard. Sommigen doen moeite om het Kindje te kunnen bewonderen over de schouders van anderen heen. Vanuit de benedenhoeken helpen de 2 geknielde herderinnen op de voorgrond de onderste diagonaal-lijnen op te bouwen van een ruitvormige compositie rondom Jezus. Bovendien doorbreken zij die ruit door een kindje te betrekken bij de centrale figuur. Links gebaart de jonge moeder haar naakte kindje naar de Verlosser te kijken. De herderin rechts, met de rug naar de toeschouwer, port de knaap met een herdersfluitje in de hand aan om zich naar voren te wringen. M.a.w. door de compositie en door hun gebaar helpen beide dames ook de toeschouwer naar de pasgeboren Messias te kijken.

Er spelen zich ook 2 conversaties af: geheel links wordt een oude man aangesproken door de herder met hoed, steunend op een stok. In het midden bovenaan, is de man met blaasinstrument eveneens in gesprek met meer burgerlijke personages. De Bijbel zegt dat de herders aan de omstaanders “bekend maakten wat hun over dit kind gezegd was” (v.17). De ‘verwondering’ van deze toehoorders blijft echter beperkt tot grote aandacht. De compacte opstelling van de figuren in combinatie met de leven-dige gebaren en conversaties zorgen voor een drukke gesticulatie die de “vreugdevolle boodschap voor het hele volk” (v.10) aangeeft, zoals de engel had voorzegd. Te midden van die drukte aanbidden enkelen, de handen gevouwen of deemoedig voor de borst, de ”Redder, Christus de Heer” (v.11).

De man, geheel achteraan, draagt op de schouder een herdersschop, d.i. een herdersstok met aan het einde een schepje om er een kluit aarde mee te werpen naar een afgedwaald schaap. Een 2de kluutschop ligt vooraan op de grond. Ander alaam zijn de 2 tweetanden, veiligheidshalve opwaarts gestoken; het lijkt wel alsof de mannen net van het land komen. De melkboerin rechts vooraan heeft haar koperen melkstoop afgezet; de gekleurde draagmuts ligt erbij. Naast de andere dame ligt een mooi bewerkte tas (?). Maar de herders hebben hier geen schaapjes, hanen of andere gaven bij zich. Dat de 2 muziekinstrumenten doedelzak en herdersfluit niet bespeeld worden, is enkel een kwestie van hoffelijkheid om de Boreling niet de stuipen op het lijf te jagen. Van (het portret van) de kalende heer met verzorgd baardje, tussen de volkse figuren op de achtergrond, wordt – graag – gezegd dat het mogelijk een zelfportret van de schilder is.

De os en de ezel staan bijna verstopt tussen de herders. Getrouw de Bijbeltekst van Jesaja (1: 3) staat de ezel het dichtst bij de voederbak van zijn meester, in casu de kribbe waarin het Kind ligt. Achter de ezel en op de achtergrond steekt de kop van de os – wat gekunsteld – nog net boven een herder uit. Blijkbaar is hier niet aan de orde hoe nuttig beide lastdieren kunnen zijn om – van dichtbij – met hun adem het Kind te verwarmen.

Het gebeuren speelt zich af ”in de stad van David, Betlehem geheten” (v.4). De monumentale paleisruïnes alluderen op het einde van het huis (dynastie) van koning David.

Het huidige barokke altaarmeubel (1683) is het werk van Jacobus en Emmanuel Verbuecken met sculpturale versiering van de Antwerpenaar Jacobus Spoeden. In het oorspronkelijk vergulde reliëf te midden van het doorbroken hoofdgestel omvat God de Vader, halflijfs, in de hemelse wolken met beide handen de aardglobe. De houten kroon en scepter vlak onder Hem horen echter iconografisch niet bij een kersttafereel. Boven het schilderij van een barokke Maria-altaar ligt het voor de hand dat een dergelijke sculpturale ‘bekroning’ bedoeld is om Maria reeds bij haar tenhemelopneming te kronen. Door aldus het 14de en 15de mysterie van de rozenkrans te combineren krijgt dit mariale gebed hier zijn volle climax. Waarschijnlijk stond op dit altaar oorspronkelijk, al dan niet reeds van 1596-‘97, een ander schilderij, een met het geliefde mariale thema van de Contrareformatie: de tenhemelopneming. God de Vader is diegene die haar in de hemel bij zich opneemt en haar tegelijkertijd de kroon aanbiedt als “beloning van eeuwig leven voor wie trouw is tot de dood” aldus de Apocalyps (2:10). Dat bij de latere schilderijwissel een extra aanpassing moest doorgevoerd worden, blijkt uit de ongebruikelijke en minder fraaie herhaling van de predellapanelen onder het huidige kersttafereel. Sowieso is dit ouder rechthoekige paneel hier herbruikt en aan de barokke smaak aangepast door toevoeging van een halfrond bovenstuk met de hemelse schare engelen (Jan Van Rintel?).

In de nis van de bekroning staat nu een geschilderd houten beeld van Maria die een peer aanreikt aan de kleine Jezus op haar rechterarm (Mechelen, 1605-‘06). Dat het beeld hier niet oorspronkelijk is, valt af te lezen aan de afmetingen, maar qua hoogte is dit echter niet enkel te wijten aan de extra toegevoegde kroon.

Aan dit Maria-altaar werd tot in de 2de helft 20ste eeuw in de maand mei het miraculeuze beeldje van O.-L.-Vrouw op ’t Zand vereerd. Het zeer kleine stenen beeldje, afkomstig uit de voormalige gelijknamige kapel, wordt bewaard in een nis uit schildpad.

In 1672-’3 wordt de altaarafsluiting of ‘-tuin’ verbouwd, maar die is ondertussen verdwenen.

Maria-altaar – Bekroning
Maria-altaar – God de Vader

Glasraam "De instelling van de H. Rozenkrans"
(Stalins en Janssens, 1880-‘82)

Maria, of hier beter gezegd, het Jezuskind op haar arm, geeft het gebedssnoer, de rozenkrans, aan St.-Dominicus, stichter van de dominicanenorde die zeer sterk de rozenkransdevotie promootte. De patroonheiligen van het schenkerspaar flankeren de voorstelling: Jozef en Jeanne de France.