De Kempen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

[wpml_language_selector_widget ]

Herentals - Sint-Waldetrudiskerk

De glasramen in de zijbeuken

In de zuidbeuk en deels in de noordbeuk zijn deze opgevat als een bijbelse verhalenserie van Jezus’ kindsheid. In de altaarruimten hebben ze vaak betrekking op de devotie aldaar, zo ook op de uiteinden van de koorgangen: aan de noordelijke ter ere van St.-Franciscus Xaverius, aan de zuidelijke ter ere van St.-Catharina. Elders zijn ze met 1 of 2 naamspatroonheiligen louter opgevat als een gedachtenis aan de schenkers.

De zuidbeuk

Bij de restauratiewerken van ca. 1880 worden de 7 lege ramen op een rij opgevat als een kans voor een thematische reeks. Blijkbaar valt de keuze op de kindsheid van Jezus, meer bepaald op 4 van de 5 Blijde mysteries van de rozenkrans. De ‘Opdracht in de tempel’ heeft men verruild voor de populaire ‘Aanbidding van de Wijzen’. Een 30-tal jaren later voegt men rechts daarvan Het huwelijk van Maria en Jozef alsook De vlucht naar Egypte toe. Nochtans hoort Het huwelijk in de chronologie van het verhaal vooraan.

Z1 De Boodschap (van de engel Gabriël aan Maria), 1887

De ruimte wordt in twee delen verdeeld: links zit Maria, rechts staat de engel Gabriël die Maria de blijde boodschap brengt dat zij moeder zal worden van de Verlosser (Lc. 1:26-38). Een ‘engel’ betekent een ‘boodschap(-per)’ van Godswege, vandaar de (kleurrijke) vleugels. In dit verhaal wordt hij ‘Gabriël’ genoemd, d.i. ‘sterke man van God’. Zijn (gouden) liturgische paramenten en een bodestaf, bekroond met een lelie, beklemtonen het goddelijk karakter van zijn zending. Hij komt op een wolk aangevlogen, de blik neerwaarts naar Maria. Om zijn woorden kracht bij te zetten dat (deze Boodschap van) Jezus’ menswording bij Maria een initiatief van God is, wijst de engel naar de zinnebeeldige duif van de Heilige Geest en zegent hij haar.

Maria, als mens van vlees en bloed in het rood en als ‘hemels’ begenadigde in het blauw gekleed, zit geknield op een bidbank. Zij wordt verrast terwijl ze in een boek zit te bidden. Met een hand op de borst zegt zij nederig: “zie de dienstmaagd van de Heer, mij geschiedde naar uw woord” (Lc. 1:38b). Een lichtstraal gaat uit van de zinnebeeldige duif en valt op Maria neer omdat deze boodschap tegelijkertijd het moment is van Jezus’ conceptie. De duif, de engel en de lichtstralen in driehoekvorm zijn 3 symbolen van het transcendente. In het midden staat een rode vaas met een witte lelietak, symbool van de maagdelijke zuiverheid. De lelie is overigens een typische lentebloem, wat overeenstemt met de feestdag van O.-L.-Vrouw-Boodschap (25 maart, d.i. 9 maanden vóór Kerstmis).

Onderaan de aanvang van het populaire Mariagebed, het Weesgegroet: “ave Maria gratia plena dominicus tecum” (Wees gegroet, Maria, vol van genade, de Heer is met u).

Z2 De Bezoeking van Maria aan Elisabet, alias de Visitatie, 1887

Meestal wordt (enkel) het moment van de begroeting van beide vrouwen uitgebeeld. De begroeting door haar oudere nicht (Lc. 1:42b-c), zoals aangegeven in het opschrift onderaan: “Benedicta tu in mulieribus”, maakt het vervolg uit van het eerste deel van het Weesgegroet. Maria zal de groet beantwoorden met een lofzang tot God: het Magnificat. Deze groet ontwikkelt zich tijdens de middel­eeuwen van eerbiedige aanraking (van elkaars schoot) tot innige omhelzing, maar die hartelijke gevoelens worden in de 19de-eeuwse religieuze kunst gesublimeerd. Elisabet en Maria geven elkaar een hand en Elisabet steekt haar linkerhand op.

Maria, als jonge vrouw, draagt een witte hoofddoek die haar lange haren slechts gedeeltelijk bedekt, in tegenstelling tot Elisabet die (volgens middeleeuws gebruik) als getrouwde oudere vrouw een witte kap draagt. Vreemd hier is dat de zwangerschap van de beide vrouwen nauwelijks opvalt. Achter Maria, meer op de achtergrond, staat Jozef, als reisbegeleider met een reisstok. Hij neemt zijn hoed af voor Elisabet. De lelie in de vaas verwijst naar de zuiverheid van Maria.

Dat er aan de blauwe hemel 2 sterren staan boven de hoofden van Maria en Elisabeth (en het tafereel zich dus ’s nachts afspeelt) is zeer curieus. Indachtig de belofte aan Abraham: “Ik zal uw nakomelingen even talrijk maken als de sterren aan de hemel” (Gen. 22:17) alludeert het hier op de 2 kindjes die ze verwachten.

Z3 De Geboorte, 1888

In een stenen stalling knielt Maria, de handen gevouwen, in aanbidding voor het Jezuskind. Typisch voor de neogotiek draagt Jezus een kruisnimbus: een aureool met daarin een ‘vierkantig’ kruis. Jozef, in bruine pij, staat wat meer naar achter met een wandelstok. Het kind ligt in een houten kribbe op hooi en houdt de armen verwelkomend gespreid.

De ezel, met gareel aan, staat net achter Maria, met achter hem het rund. Geen van beide eet echter uit de ruif. Op de achtergrond suggereren enkele gebouwen de stad Betlehem. Ook het schenkerspaar heet – zoals zovelen in die tijd – Jozef en Maria.

Z4 De aanbidding van de Wijzen, na 1890

Maria als ‘Sedes sapientiae’ houdt het Jezuskind voor zich op de schoot en toont het aan de 3 Wijzen. Het Kind zit al flink rechtop en lijkt ook groot voor een baby (van maar 14 dagen oud). Hij maakt een zegenend gebaar. Jozef kijkt bescheiden belangstellend toe van op de achtergrond.

De oudste koning met grijs (baard-)haar knielt voor het Kind en overhandigt het een zilveren ciborie. Achter hem wil de zwarte koning, in frivole kleuren gekleed, eerbiedig gebogen, het Christuskind de Nautilusbeker aanbieden. De derde, blanke koning, achter het Kind, houdt een gouden kistje in de hand, maar het is niet duidelijk of hij van middelbare leeftijd is. Op de achtergrond staan de gebouwen van de stad Betlehem. De ster (‘van Betlehem’) is echter niet te bespeuren aan de donkerblauwe hemel.

Z5 Jezus bij de schriftgeleerden in de tempel, 1908

De twaalfjarige Jezus zit op een verhoog voor een purperen gordijn in de tempel van Jeruzalem en wijst belerend met de linkerwijsvinger naar zijn publiek en tegelijkertijd met de rechterhand naar het open boek dat de schriftgeleerde naast hem houdt. 3 schriftgeleerden discussiëren met Jezus. Elk heeft een boek of boekrol bij zich. Maria en Jozef, rechts achter haar, komen beiden net aangelopen. Maria wijst ongerust naar Jezus, die ze hier terugvinden in “het huis van Mijn Vader”, zoals Hij zelf zei (Lc. 2:49).

Z6 Het huwelijk van Maria en Jozef, A. Stalins, 1916 (maar pas na WO I geplaatst)

In een tempelruimte die eruitziet als een kerk zegent de joodse hogepriester, in wit koorkleed en met hoornachtige mijter (met de 2 punten niet op de joodse wijze opzij, maar vooraan zoals bij een bisschopsmijter), het huwelijk van Maria en Jozef in. Terwijl ze elkaar de linkerhand reiken, wijst Maria, de ogen neergeslagen, naar Jozef met de legendarische bloeiende staf met witte lelies in de hand. Achter de hogepriester staat de martelares Paulina, de patrones van de opdrachtgeefster.

Z7 De vlucht naar Egypte, A. Stalins, 1919

Omdat Herodes gedreigd heeft het Christuskind te vermoorden, zijn Jozef en Maria op de vlucht naar Egypte. Maria zit in amazonezit op de ezel met het slapende Kindje ingebusseld op haar schoot. Jozef stapt naast de ezel, met een plunjezak over de schouder en draait zich zorgzaam om naar vrouw en Kind. Op de achtergrond zijn de Egyptische piramiden reeds te zien.

Het onderschrift ”Christus vincit, Christus regnat, Christus imperat” (Christus wint, Christus regeert, Christus heerst) is de tekst van een triomfantelijk processielied van het feest van Christus Koning en alludeert op de voorbije oorlog, hopende dat de uiteindelijke goede overwinning ertoe zal bijdragen dat ‘Gods koninkrijk’ nu kan gevestigd worden.

De noordbeuk

In deze beuk is geen thema volledig uitgewerkt. Aan de westkant loopt Jezus’ kindsheid van de zuidbeuk nog verder, van links naar rechts, in het gezinsleven van Nazaret en de dood van zijn voedstervader Jozef. Aan de oostkant daarentegen worden Jezus’ kruisdood en zijn verrijzenis verhaald in de tegengestelde chronologische ordening van rechts naar links. Tussen beide ‘reeksen’ in staan 3 glasramen met enkel de patroonheiligen van de opdrachtgevers.

N7 De H. Familie in Nazaret, 1896

Het tafereel speelt zich af in een middeleeuws aandoend huis. Maria zit op een houten zetelbank met een purperen kussen. Terwijl ze met een spinrok en een klos werkzaam is, blijft de aandacht op haar kind gericht. Jozef, met een voorschoot aan, staat naast de timmerbank en heeft een houten hamer en een beitel in de handen. Tegen de muur staan planken schuin, hangt een grote spanzaag en staan er kruikjes op een schab. Jezus, met lang blond haar, in wit gewaad en helblauwe schort, timmert geknield aan zijn (toekomstig) kruis en slaat de spijker voor het opschrift bovenaan het kruis. Het lijkt wel of tussen het maaswerk ook meerdere spanzaagmotieven verwerkt zijn.

N6 De dood van St.-Jozef, 1895

Jozef, in wit slaapkleed, ligt deels onder de deken op zijn doodsbed, de handen gevouwen. Naast hem staat een brandende kaars op een tafeltje, daaronder een kruik en een beker. Maria zit met de handen gevouwen, geknield op een kussen. Jezus, gekleed in wit hemd en een rode mantel, zegent Jozef. Er hangt een olielampje. Op de achtergrond een engel met banderol: “Beati mortui qui in domino moriuntur” (Zalige doden die in de Heer sterven) (Openbaring 14:13)

In het maaswerk worden een lelietak en een roos als het respectieve florale symbool van Jozef en van Maria herhaald.

N5 St.-Jozef en St.-Rosalia, na 1890

In de beide middelste lancetten wordt elke partner van het opdrachtgevend echtpaar gepresenteerd. Iconografisch rechts draagt St.-Jozef op de arm het Jezuskindje met een globe en in de rechterhand een lelietak. St.-Rosalia (van Palermo) (12de eeuw) met zeer lange haren, is in het eenvoudige bruin gekleed. Het doodshoofd dat ze in de arm houdt, geeft weer dat ze als kluizenares doordrongen is van de relativiteit van het vergankelijke aardse leven. Als boetelinge houdt ze in de andere hand een metalen gesel en draagt ze om haar middel een zware ketting-gordel. De kroon van rozen boven op haar witte hoofddoek verwijst naar haar naam. In het maaswerk prijkt, en buste, St.-Carolus Borromeus, in kardinaalsrode toog en kalot.

N4 St.-Carolus Borromeus en St.-Delfina, 1884

St.-Carolus Borromeus, aartsbisschop van Milaan (1538-1584) in kardinaalsrode mantel en kalot, is liturgisch gekleed met wit koorhemd en een purperen stola om de communie uit te reiken. Hij houdt een ciborie in de ene en toont de hostie in de andere hand.

St.-Delfina (1283-1360), als hofdame gekroond en in kostbare kledij, heeft in de rechterhand een witte lelie. Met de linkerhand houdt ze haar mantel op.

N3 St.-Vincentius a Paolo, 1885

De Franse heilige van de naastenliefde (‘charité’) (1576-1660) is zeer populair in de 19de eeuw. Hij draagt een zwarte priestertoog, een purperen mantel boven de witte rochet en een purperen stola. Op zijn rechterarm zit een kind dat hem omhelst: de traditionele vondeling? Een eenvoudig gezin komt blootsvoets naar hem toe. Het kind dat door zijn moeder (de rechterarm voor de borst) naar voor wordt geduwd, strekt zijn armen uit naar ‘Monsieur Vincent’. Erachter staat de vader. In het maaswerk geven de teksten in de 2 rode ruiten samen met die van de banderollen het 25-jarig jubileum als reden aan tot de opdracht voor dit glasraam: “gift der” “1859 s. vincentius” “genootschap 1884”.

N2 De Verrijzenis, 1888

In het midden verrijst Jezus, in een gouden mandorlavormige stralenkrans, uit het graf. Hij draagt een lendenkleed en een wapperende witte mantel zodat zijn halfnaakte lichaam naast de kruiswonden aan de voeten, ook de (linker) zijdewonde toont. In de rechterhand houdt Hij zegevierend (op de dood) een witte banier met een rood kruis. Achter hem is er zowel een graftombe (in lichtgrijs) als een rots (in donkergrijs) die samen het rotsgraf moeten suggereren. Een rechtstaande soldaat met rode mantel en een helm met helmbos en met speer in de hand, kijkt verschrikt en deinst terug voor de verschijning. Een geknielde soldaat, met rode mantel, een grijze maliënkolder en een blinkend grijs buikharnas, heeft een zwaardschede langs zijn zij aan een riem, maar in de vluchtende schrikbeweging is zijn zwaard op de grond gevallen. Het tafereel is gelokaliseerd tegen de achtergrond van Jeruzalem en de Calvarieberg met 2 van de 3 kruisen.

Iconografisch rechts staat St.-Emilius (Afrikaans martelaar † 250), in een groene kazuifel met daar-onder een witte albe en een purperen bisschopstoog. Hij houdt de bisschopsstaf in de linkerhand. Wat hij in de andere hand houdt mag dan al in deze liturgische context verkeerdelijk opgevat zijn als 2 misampullen, in feite gaat het in de handen van deze geneesheer om een proefbuisje en een bokaal.

Zijn pendant is St.-Johanna (Jeanne de Valois, 1464-1505, 2de dochter van de Franse koning Lodewijk XI) in een blauw kleed met een rode scapulier, een witte mantel en een grijze kap en de paternoster aan haar gordel: het habijt van de door haar gestichte annuntiatenorde. Als koningin van Frankrijk draagt ze ook de kroon. Ze houdt een lelietak in de linkerhand en een kruis in de rechter-. Joanna M.-A. Le Paige schonk het glasraam ter herinnering aan haar broer Emilius (Le Paige).

N1 De Calvarie, Stalins en Janssens, 1887

Christus, met een witte lendendoek, hangt aan het kruis. Hij heeft nog de doornenkroon op. De beginnende zonsverduistering tegen de donkerblauwe hemel geeft aan dat het moment van zijn sterven is aangebroken. Onder aan het kruis ligt een schedel aan de voeten van Jezus: een verwijzing naar het legendarische graf van Adam. Bovenaan het kruis staat het opschrift “Jezus, de koning van de Joden” in de 3 talen: Hebreeuws, Grieks en Latijn. Iconografisch rechts van het kruis staat Maria en achter haar de baardloze Johannes, in een groen kleed en een rode mantel. Beiden kijken Jezus meewarig aan. Maria Magdalena, met haar lange haren en in een kostbaar gouden damasten kleed, zit links van Jezus, geknield aan zijn voeten. Zat zij al niet eerder meermaals aan Jezus’ voeten?

Het tafereel is gelokaliseerd met Jeruzalem op de achtergrond.

In het linkerlancet staat St.-Coleta, in het bruine habijt met grijze mantel en kap van de clarissen-coletienen. In de linkerarm houdt ze een boek met koperen slot, in de rechterhand een staf.

In het rechterlancet steekt Johannes de Doper de rechtervinger op. In de linkerhand houdt hij een kruisstaf met banderol waarop te lezen staat ‘ecce agnus dei’ (ziedaar het Lam van God). Hij is gekleed in een witte kemelharen pij met daarover een roodbruine mantel boven.

Met enkele passie-instrumenten sluit het maaswerk thematisch aan bij het hoofdtafereel: 3 nagels in een doornenkroon waarrond 3 stralenkransen.