De Kempen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

[wpml_language_selector_widget ]

Herentals - Sint-Waldetrudiskerk

Een kerk staat nooit alleen

Rondom de kerk treft men niet enkel een kerkhof, de begraafplaats, en de woningen van het kerkpersoneel aan. Vanuit haar zending om iedereen Jezus’ goede boodschap door te geven, heeft de Kerk, met name de parochie, meerdere sociaal-caritatieve instellingen en onderwijsinstellingen opgericht die gevestigd zijn vlakbij de kerk.

De pastorie, alias de dekenij

Het statige pand dateert van 1768, maar werd in de 19de eeuw verbouwd en uitgebreid. In 1979 wordt het als monument beschermd. Aan de overkant van de straat bevond zich de ‘erve van de pastorie’, d.i. de schuur.

De school: de latijnse en de ‘duitse’ school

Van groot cultureel belang is de oprichting van de Latijnse school begin 14de eeuw, in het kader van de scholasterie (schoolprebende) die verbonden is aan de Sint-Waldetrudiskerk. Ook de talrijke kinderen van de lagere ‘Duytsche’ (Dietse, Nederlandse) school volgen er onderwijs. Men wordt er aanvaard vanaf 7 jaar en blijft er tot 13, 16 of 18 jaar. Deze ‘grote of hoge school’ bevindt zich op de hoek van de ‘Kerckhofstraete’ (Kerkstraat en huidige Collegestraat). In de tijd van de Beeldenstorm van 1566 komt er aan de bloei van de school een einde. Het aantal leerlingen van beide scholen samen wordt geschat op ca.150 tot het dubbele ervan. Eén op vier leerlingen komt van buiten de stad. De Latijnse school biedt aan tientallen studenten een duurzame basis voor verdere studies. Zo wordt Hendrik van der Meeren, kerkelijk jurist, rector van de nieuwe universiteit te Leuven. Ook Petrus ‘van Herentals’, de latere prior van Floreffe, heeft er onderwijs genoten.

In 1484 schaft de paus wegens misbruiken de scholasterie af en krijgt de stadmagistraat het benoemingsrecht van de ’rector scholarum’, d.i. de rector der (beide) scholen, waardoor het een stedelijke instelling wordt. Terwijl het lager onderwijs gehuisvest blijft in het oude schoolgebouw, gaat de stedelijke Latijnse school vanaf 1613-’14 volledig over naar de augustijnen. Sinds 1717 wordt ze echter opnieuw ontkoppeld van de augustijnen en vindt ze een onderkomen in het Heilig-Geesthuis aan de Grote Markt. In de brand van 26 mei 1746, tijdens de Franse bezetting, gaat het schoolgebouw van de lagere school in de vlammen op, samen met een 50-tal huizen in de Kerkstraat en de Bovenrij.

Het College, sinds 1834 onder bisschoppelijk toezicht, verhuist in 1889 van het H.-Geesthuis naar zijn huidige locatie in de toenmalige ‘Futselandstraat’, ondertussen tot ‘Collegestraat’ herdoopt. Het college krijgt in 1941, in de bange oorlogsjaren, Sint-Jozef als beschermheilige.

Het Bonifantenhuis

Dit soort pensionaat wordt ten laatste in 1445 opgericht voor een 7-tal arme, begaafde jongens (Lat.: boni infantes; Fr.: bons enfants). In 1493 wordt hiervoor in de Kerckhofstraete (Kerkstraat) een langwerpig gebouw, zonder verdieping, opgetrokken. De jongens worden opgeleid als koorknapen en misdienaars van de Sint-Waldetrudiskerk en leren Latijn in de naburige Latijnse school. Deze opleiding verleent hen een voorbereiding op een eventueel geestelijk ambt. Ook dit huis ontsnapt niet aan de brand van 1746. Het wordt hersteld, maar maakt in 1934 plaats voor de bouw van de 3 gelijke onderpastoorshuizen.

Het Sint-Pietersgodshuis

In 1444 wordt nabij het parochiekerkhof het St.-Pietersgodshuis opgericht voor enkele gebrekkige oude mannen en vrouwen. Ook dit pand gaat in 1746 in de vlammen op.

De congregatiekapel

Aan de Kerkstraat, langs de kant van het kerkhof, wordt in 1896 een kapel met neogotische allure gebouwd voor 2 congregaties of lekengroeperingen: de ‘H. Familie’ en ‘O.-L.-Vrouw Onbevlekt Ontvangen’. Tevens dient ze om aan de kinderen catechismusles te geven ter voorbereiding van de Plechtige Communie. Samen met enkele panden wordt de kapel in 1964-‘65 afgebroken.

Het kerkhof

Ligt bij een huis de tuin erachter of eromheen, bij een ‘huis van God’ is dat niet anders; alleen krijgt zo’n kerktuin een specifieke invulling als begraafplaats. Deze dodenakker wordt dan wel gewijd tot ‘kerkhof’, ook wel ‘godsakker’ genoemd.

Omdat het stadsgebied ten westen van de kerk quasi onbewoond is, wordt de hoofdpoort in de westgevel nauwelijks benut, tenzij voor uitvaarten. Na de kerkdienst gaat de begrafenisstoet erdoor naar het kerkhof voor de eigenlijke teraardebestelling of begrafenis; vandaar de naam ‘lijckdoere”. Maar vanaf ca.1770 tot in 1934 is de westpoort dichtgemetseld.

Wanneer keizer Jozef II in 1784 het verbod uitvaardigt om nog langer te begraven in kerken en op kerkhoven binnen de steden, gaat dit gezien de geringe bevolkingsdichtheid voor Herentals niet op, te meer omdat het kerkhof samen met de kerk op een bijna onbewoonde uithoek ligt. Nog bijna 200 jaar blijft het vredige kerkhof een rustgevend transitcentrum: terwijl de levenden bewogen worden door de indringende gregoriaanse gezangen van elke requiemmis, ‘leven’ zij eerder mee met de overledene, door op passende wijze onbewogen te liggen.

Door de sterke bevolkingsuitbreiding in de 20ste eeuw dreigt er plaatsgebrek, dat wordt verholpen door de opening van de nieuwe stedelijke begraafplaats bij Kruisberg in 1941, terwijl het oude ‘kerkhof’ rond de kerk tot 1963 enkel nog dienst doet als rustplaats. Tegen die tijd zijn de belangrijkste grafmonumenten naar de nieuwe begraafplaats overgebracht, o.m. dat van beeldhouwer Charles-Auguste Fraikin (1893), die volgens zijn wilsbeschikking in zijn geboortestad begraven was, tegen het koor van de kerk ter hoogte van het zilvertorentje. Ca.1965 komt aan de vredige situatie een ‘hard’ einde door de gelijkmaking tot een (ongeordende) parkeerplaats. Op het voormalige kerkhof moet op de koop toe ook de statige lindendreef verdwijnen in 1979. Één boom blijft symbolisch staan… treuren. De bestrating voor de parkeerplaats dateert van ca.1983.

Een typisch kerkhofbeeld is Christus op de koude steen. Het stond in de halfopen narthex tegen de noorddwarsbeuk. Wanneer deze galerij ca.1878 wordt afgebroken, verplaatst men het beeld naar het noordwestelijke portaalhalletje. Boven de noordpoort wordt een neogotisch Mariabeeld geplaatst, werk van Lodewijk Bartels.

De grafsteen ingemetseld in de muur van de noordelijke koorkapellen is die van stadssecretaris Niklaas de Moy, die vervolgens priester werd († 1545). Waarschijnlijk kwam de steen hier terecht na een heraanpassing van de kerkvloer.

Ten zuiden van het kerkhof stond zeker vóór 1845 het grafdelvershuisje, afgebroken in 1994.

Het kostershuis, ca.1820 gebouwd, bevond zich rechts van de ingang van de lindendreef. In een naburig huis woonde de ‘swisse’ die de verantwoordelijkheid droeg voor de “eerbied in Gods huis”; een functie in de periode 1926-1969.

Tegen de oostwand van het koor stond tot de brand van 1746 de kerk- of ‘ommeganckschuur’, o.m. bestemd voor de decoraties van de ommegang. Nadien wordt er de grote sacristie gebouwd.